jeugdschaakpagina




SCHAAKWOORDENBOEKJE

Fietsen leer je niet uit een encyclopedie. Je moet het doen.
Schaken leer je niet uit een woordenboekje. Je moet het doen.


A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

TERM S
T
A
P
UITLEG
A ^
aanval ^
aanvallen

1 De witte toren bedreigt het zwarte paard. De toren valt het paard aan. Het paard is in gevaar. Aanvallen is: een stuk zó neerzetten (of in stelling brengen) dat het iets kan slaan op de volgende zet. Aanvallen is dus niet hetzelfde als slaan. Eerst moet je iets aanvallen. Pas daarna kun je slaan. Een aanval op de koning heet schaak. Stap 2 of hoger: je kunt stukken aanvallen maar ook velden, bijvoorbeeld matvelden of velden waar je graag een stuk zou neerzetten.

* Jij valt mijn toren aan, ik jouw dame.
* Een dubbele aanval op toren en paard.
* Ik val jouw paard aan, maar jij kunt nog weg.
aanvalsdoel ^ 2 Alles wat kan worden aangevallen. De koning kan een aanvalsdoel zijn ('schaak'). Maar ook een stuk kan aanvalsdoel zijn, liefst een ongedekt stuk (of een onvoldoende gedekt stuk). Ook velden kunnen worden aangevallen, bijvooorbeeld een matveld (zodat er dus mat dreigt), een promotieveld (zodat er promotie dreigt) of andere belangrijke velden. Dit kunnen allemaal aanvalsdoelen zijn.

* Bij een dubbele aanval zijn er twee aanvalsdoelen.
* Bij een driedubbele aanval zijn er... ach, dat kun je zelf wel bedenken.
achtergebleven pion ^
4 Van de twee verbonden zwarte pionnen is de achterste op g7 een achtergebleven pion. Deze pion kan niet door een andere pion worden gedekt en ook niet opgeschoven worden. Een achtergebleven pion kan daarom een zwakte zijn en het veld ervóór, veld g6, is een sterk veld voor de tegenstander. Zie ook wikipedia.
actief ^
activeren
3 Actieve stukken zijn stukken die iets nuttigs doen en die veel, vooral aanvallende mogelijkheden hebben. Het omgekeerde van actief is passief. Aan passieve stukken heb je niet veel. Je moet je stukken nuttig gebruiken. Ontwikkelen is een manier om je stukken in de opening te activeren. Maar ook in het eindspel of middenspel moeten de stukken actief blijven.

* Die toren stond actief.
* Hij maakte weinig fouten maar stond wel steeds passief.
afruilen ^ 1 Zie ruilen.
aftrekaanval ^
aftrekschaak
batterij

2 Bij een aftrekaanval staan twee aanvallende stukken op eenzelfde baan, samen met een stuk (aanvalsdoel) van de tegenpartij. In het voorbeeld links zie je twee witte aanvallers op een rij: de toren en de loper. Op dezelfde rij staat ons aanvalsdoel, de zwarte dame. De twee witte stukken heten samen een batterij. De blauwe stippellijn geeft de werking van de batterij aan. Er is gevaar voor zwart. De witte toren kijkt al stiekem naar de zwarte dame. Er staat alleen nog een loper in de weg. Als wit met die loper weggaat, dan komt de zwarte dame in gevaar.
(1) De loper moet wel een dwingende zet doen: 1. Le6+ schaak! Er staan van zwart nu twee stukken aangevallen, de koning en de dame. Een aftrekaanval is dus een bijzondere dubbele aanval.
(2) Wit wint de dame, ook als de dame tussen de loper en de koning gaat staan, wat nog het beste is.

Als je in het voorbeeld links de koning en de dame omwisselt, dan zit er opnieuw een aftrekaanval in. Maar nu spreken we ook van aftrekschaak, omdat het achterste stuk van de batterij, de toren, schaak geeft.

* Veel openingstrucjes zijn gebaseerd op een onverwachte aftrekaanval.
* Zodra ik ergens een batterij zie, zoek ik naar aftrekaanvallen.
afwikkelen ^
4 Stukken afruilen. De partij die afwikkelt hoopt iets te bereiken, bijvoorbeeld dat de stelling eenvoudiger of overzichtelijker wordt, of dat het stellingsvoordeel duidelijker wordt of het stellingnadeek minder duidelijk. Links wikkelt zwart met 1... Dxh6 af naar een remiseeindspel.

* Hij wikkelde af naar een eindspel met een pion meer en won.
analyse ^
analyseren
4 Analyseren betekent onderzoeken. Meestal wordt de partij na afloop door de spelers samen nagespeeld en geanalyseerd. Ze zijn benieuwd welke goede zetten ze hebben gedaan en waar ze het juist anders hadden moeten spelen. De spelers zijn ook nieuwsgierig naar de mening van hun tegenstander. Want die heeft meestal heel andere, originele ideeën. Analyseren kan heel leuk zijn. Het hoort bij het schaakspel. Als je verliest kun je je in de analyse achteraf (post mortem) nog een tijdje uitleven ... en de partij alsnog winnen. Alleen telt dit twee resultaat natuurlijk niet.

* In de analyse bleek dat ik tóch goed stond.
* Hij kan wel aardig schaken maar hij analyseert slecht.
arbitreren ^ 2 Als een partij niet op tijd afgelopen is kan de scheidsrechter (of de 'arbitragecommissie') een winnaar aanwijzen of beslissen dat de partij remise wordt. Arbitreren is meestal alleen nodig als er zonder schaakklok wordt gespeeld of wanneer de partij is afgebroken en later niet werd uitgespeeld. Meer uitleg hier.

* De partij werd als gewonnen voor wit gearbitreerd.
B ^
batterij ^ 2 Stukken van dezelfde kleur op een schuine of rechte baan. Zie bij aftrekaanval.
blitz ^ 4 Hetzelfde als snelschaken.
bullet ^ 4 Een vorm van snelschaken waarbij de spelers één of twee minuten krijgen voor de hele partij.

* Smallville is de beste bulletspeler ter wereld.
C ^
Caro-Kann ^ 4 De opening die ontstaat na 1. e4 c6.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
centrum ^ 1 Zie bij schaakbord.
combinatie ^
4 Een verrassende wending, vaak met dwingende zetten, dreigingen, een offer of een schijnoffer.

In het voorbeeld links speelt wit heel sterk 1. Pg7+! Zwart moet wel wel terugslaan met zijn paard: 1... Pxg7 Maar nu volgt 2. h6! en de witte h-pion loopt ongehinderd door: 2... Kf8 3. h7! Zie ook wikipedia.

* Zij is een echte combinatiespeler.
* Een prachtige offercombinatie van 6 zetten.
compensatie ^ 5 Een stellingsvoordeel dat minstens zoveel waard is als een materiële achterstand.

* Ik verloor een paard maar kreeg ruime compenstatie met mijn koningsaanval.
* Dit pionoffer leverde onvoldoende compensatie op.
concentreren ^ 1 Je aandacht ergens op richten.

* Je moet je concentreren op het schaakbord. Buiten fluiten de vogeltjes...
correspondentieschaken ^ 3 Schaken per briefkaart. De zet wordt per post verstuurd. Over een enkele zet wordt soms lang nagedacht, soms wel eens langer dan een week. Een partij kan jaren duren, zeker als de briefkaarten worden afgeleverd in afgelegen gebieden in de wereld. Omdat er zoveel tijd is voor de zetten, ligt het niveau van de partij ook veel hoger. Tegenwoordig zijn veel correspondentieschakers overgestapt naar e-mailschaken. E-mailpartijen duren soms maar enkele maanden.
D ^
dame ^
1 Zie bij schaakbord en bij stukken.
Damegambiet ^
Aangenomen damegambiet
Geweigerd damegambiet
3 De opening die ontstaat na 1. d4 d5 2. c4.
Het Aangenomen damegambiet gaat verderder met 2... dxc4. Als zwart niet slaat, maar 2... e6 speelt, ontstaat het Geweigerd damegambiet.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
damevleugel ^ 3 Het linker gedeelte van het schaakbord, dus alle velden op de a-lijn, de b-lijn, de c-lijn en de d-lijn. De koningsvleugel is het rechter gedeelte van het bord, dus waar de koning in de beginspositie staat: alle velden op de e-lijn tot en met de h-lijn. Zie ook hier.
Deens Gambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
dekken ^ 1 Een stuk dat wordt aangevallen kun je beschermen met een ander stuk. Dat heet dekken. Als de tegenpartij het aangevallen stuk daarna zou slaan, kan het stuk dat dekt terugslaan.

* Je kunt mijn pion slaan, maar hij is wel gedekt.
* Hij had te veel ongedekte pionnen. * Na 1. e2-e4 is 1... d7-d5 mogelijk want de zwarte dame dekt de pion op d5.
demonstratiebord ^
1 Een groot schaakbord. Het staat rechtop, zodat iedereen in de zaal de stelling kan zien.

* De grootmeester liet zijn briljante partij zien op het demonstratiebord.
diagonaal ^ Een schuine lijn. Een loper gaat diagonaal. Zie bij schaakbord.
doorslaan ^
doorslag
doorslagvariant
5 Een doorslagvariant is een reeks slagzetten met hetzelfde stuk. De tegenpartij neemt het slaande stuk niet terug, maar slaat elders op het bord een ander stuk. Om en om wordt er geslagen. Beide partijen reageren niet op de tegenstander maar gaan door met slaan op de plek waar ze de vorige zet gebleven waren. De doorslagvariant is dus een reeks tussenzetten.

* Aan het einde van die doorslagvariant zat een venijning staartje.
* Doorslaan leek me niet goed vanwege een tussenschaak.
dreigen ^
dreiging
1 Een dreiging is een gevaar, bijvoorbeeld wanneer een stuk geslagen kan worden (dat heet een aanval) of wanneer de tegenstander op de volgende zet schaakmat kan geven. Als de tegenstander iets dreigt moet je je verdedigen tegen het gevaar. Stel, jij bent aan zet. Hoe kun je zien wat er dreigt? Je moet je voorstellen dat de tegenstander aan zet is. Wat zou hij dan doen? Kan hij iets slaan? Kan hij mat zetten? Het antwoord op die vragen is de dreiging. Soms is er geen dreiging. In dat geval ben je vrij om zelf een plan te bedenken, of om zelf iets te dreigen.

* Er dreigt mat.
* Er zat een verborgen dreiging in de stelling.
dubbele aanval ^
2 Een gelijktijdige aanval op twee belangrijke punten of aanvalsdoelen, bijvoorbeeld op twee ongedekte stukken.
In het voorbeeld hier links valt het paard tegelijkertijd de koning aan en de zwarte toren. Wit zal een toren winnen.

* Ik háát dubbele aanvallen!
* Na de dubbele aanval 14. Dd1-d5 dreigt mat, maar er staat ook een toren in.
dubbelpion ^
3 Twee pionnen van dezelfde kleur die achter elkaar staan, bijvoorbeeld witte pionnen op c2 en c3. Een dubbelpion ontstaat als een pion op een lijn terechtkomt waar al een pion staat. Na 1. e4 d5 2. exd5 heeft wit een dubbelpion.
Een tripelpion bestaat uit drie pionnen op dezelfde lijn.
* Een dubbelpion is soms een nadeel maar niet altijd.
duo ^
pionnenduo

3 Twee pionnen naast elkaar. Een duo is een sterke combinatie van pionnen. Samen beheersen ze vier velden op een rij: de velden met de kruisjes.
dwingend ^
dwingende zet
2 Zie bij gedwongen.
E ^
eindspel ^ 3 Het laatste gedeelte van de schaakpartij wanneer er niet veel stukken meer op het bord staan. Na het middenspel komt het eindspel. In een toreneindspel zijn er alleen nog torens over, koningen en meestal ook pionnen, maar verder geen andere stukken. In een lopereindspel hebben beide partijen nog een loper, een koning en meestal ook pionnen. In een pionneneindspel zijn er alleen nog pionnen en koningen.

* Zwart ging met een pion meer het eindspel in en won.
* Wit wikkelde af naar eem eindspel van toren tegen loper.
* Dit eindspel van 4 tegen 3 pionnen wordt waarschijnlijk remise.
en prise ^ 5 Een deftige uitdrukking voor een stuk dat aangevallen wordt en dus 'genomen' kan worden.

* Geachte heer, uw dame staat en prise.
Evansgambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
F ^
Falkbeergambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
familieschaak ^ 2 Een dubbele aanval (of driedubbele aanval) waarbij in ieder geval een koning schaak staat. Meestal gaat om paardaanval. Zie ook vork.

* Het familieschaakje op d3 leverde veel materiaal op.
Frans ^
Franse opening
3 De opening die ontstaat na 1. e4 e6.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
G ^
"Gebakken lever"-variant ^ 3 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
gedwongen ^
gedwongen zet
dwingend
dwingende zet
3 Een gedwongen zet is een zet die je wel moet spelen. Andere zetten zijn illegaal of nadelig.

Een dwingende zet is een zet die maakt dat de tegenstander een gedwongen zet moet doen.

* Terugslaan was gedwongen.
* Hij dwingt mij steeds de enige zet te doen.
* Ik deed alleen maar gedwongen zetten.
geïsoleerde pion ^ 4 Een pion die geen 'buren' heeft. Een witte d-pion is geïsoleerd, als wit geen pionnen heeft op de c-lijn of de e-lijn. Het tegengestelde van een geïsoleerde pion, is een verbonden pion. Zie ook wikipedia.
Giuoco Piano ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
Giuoco Pianissimo ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
Göringgambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
H ^
herdersmat ^ 1 Zie hier.

* Alleen beginnens trappen in het het herdersmat
hout ^ 2 Alle stukken die je kunt slaan. Dus alle stukken behalve de koning, die nooit geslagen wordt. Hout is hetzelfde als materiaal.

* Een aanval op hout.
* Na de mislukte aanval had ik weinig hout meer over en gaf op.
I ^
illegale zet ^ 3 Een zet die volgens de regels van het schaakspel verboden is.

* Rokeren als je schaak staat is illegaal.
in staan ^ 3 Een ander woord voor aangevallen staan.

* Mijn paard staat in, maar kan ik het soms offeren?
Italiaans ^
Italiaanse opening
3 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
J ^
K ^
koning ^
1 Zie bij schaakbord en bij stukken.
koningin ^ 1 Een beter woord is dame. Zie bij schaakbord en bij stukken.
Koningsgambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
koningsvleugel ^ 3 Zie bij damevleugel. Zie ook hier.
kwaliteit ^ 3 Het verschil tussen een toren en een loper of een paard.
Zie ook voordelige ruil.

* Zwart heeft de kwaliteit gewonnen.
* Na 1 a2-a4 e7-e5 2 Ta1-a3? Lf8xa3 staat wit een kwaliteit achter.
* Nu komt wit met een kwaliteitsoffer.
L ^
loper
1 Zie bij schaakbord en bij stukken.
M ^
manoeuvreren ^ 5 Het omspelen van stukken met de bedoeling om ergens een aanknopingspunt te vinden. Het manoeuvreren begint meestal na de opening, wanneer alle stukken ontwikkeld zijn en het niet duidelijk is hoe het spel verder moet gaan. Er zijn nog geen tactische middelen waarmee voordeel behaald kan worden. Beide partijen zoeken naar nieuwe mogelijkheden, ze proberen kleine verbeteringen aan te brengen of bij de tegenstander zwaktes uit te lokken. Soms wachten ze alleen maar op een fout van de tegentander. Sommige schakers kiezen met opzet rustige stellingen waarin niet veel aan de hand is en er eindeloos gemanoeuvreerd kan worden. Zij worden daarom wel eens 'schuivers' genoemd.

* Manoeuvreren ligt mij niet Geef mij maar open stellingen met veel tactiek.
* In de manoeuvreerfase verloor hij veel tijd tegen de oude man.
* Bah! Dat ik nou uitgerekend van zo'n schuiver moet verliezen!
mat ^ 1 Mat is hetzelfde als schaakmat.

* Ik sta mat. Jij wint.
* Zwart zag het mat in drie niet.
mat achter de paaltjes ^ 1 De 'paaltjes' zijn pionnen, waardoor de koning niet kan wegvluchten. Een voorbeeld van mat achter de paaltjes vind je hier.
mat in 2 ^
mat in 2 zetten
mat in 3
mat in 4, enzovoort
2 Bij mat in 2 kan een speler dwingend mat geven in twee zetten. Tegen het mat is geen enkele verdediging mogelijk, als de aanvaller het tenminste goed speelt. Links begint wit met zijn loper (1). Dit dwingt zwart om met zijn koning naar links te gaan. Nu volgt de tweede zet ,et de toren: Th8# (2). Het is schaakmat. Gaat zwart ook mat na 1. Lh6+ ?

Ook bij mat in 3, 4, enz. moet het mat dwingend zijn. Twee voorbeelden.


Mat in 4

Mat in 5
Wit speelt 1. De6+. Er zijn nu twee varianten:
A) 1... Df7 2. Dxf7+ Kh8 3. Dh7# Dit is zelfs mat in 3, of
B) 1... Kh8 2. Dh3+ Dh6 (duurt het langst) 3. Dxh6+ Kg8 4. Dg7#
Wit speelt weer 1. De6+. En nu:
A) 1... Df7 2. Dxf7+ Kh8 3. Dh7#
B) 1... Kh8 2. Dh3+ Dh6 3. Dxh6+ Kg8 4. Dh7+! Het mat moet één zet langer duren. (4. Dg7?? Lxg7!) 4...Kf8 5. Df7#


* Als je kunt kiezen tussen mat in 2 en mat in 3, dan vind ik mat in 2 beter.
* Zij dacht dat het mat in 2 was, maar er was nog een verdediging.
* Hier kondigt de computer mat in 9 aan.
matbeeld ^ 2 Een matbeeld is stelling (of een deel van een stelling) waarin de koning mat staat. Veel voorkomende matbeelden moet je herkennen en liefst onthouden. Sommige matbeelden hebben namen, zoals mat achter de paaltjes of stikmat.

* Je moet naar het matbeeld toewerken.
* Als je het matbeeld kent, is de oplossing van deze puzzel makkelijk.
materiaal ^ 1 Hetzelfde als hout. Alle stukken die geslagen kunnen worden. Je hebt materiaal nodig om de partij te winnen. Materiaal wordt ook wel 'hout' genoemd omdat de schaakstukken van hout zijn gemaakt. Maar de koning is een uitzondering. Hij valt niet onder hout of materiaal omdat hij niet geslagen mag worden. De koning is een niet-materieel stuk. Materiaal winnen is niet het belangrijkste in het schaakspel. Want als je de koning mat kunt zetten dan win je, ook al sta je materiaal achter. Ze zeggen: het schaakspel is een niet-materieel spel. Goede schakers weten precies wanneer ze materiaal kunnen weggeven of opofferen in ruil voor een gevaarlijke aanval tegen de vijandelijke koning (of iets anders, bijvoorbeeld een sterke vrijpion). Maar beginnende schakers moeten juist eerst heel goed oefenen om geen materiaal (stukken) weg te geven. Pas later leer je om materiaal te offeren in ruil voor een ander voordeel.

* Wit won materiaal.
* Een materiële voorsprong.
* Ik ga in deze stelling voor een materiaalvoorsprong.
* Een aanval op de koning en hout.
* Zwart stond hout achter maar had een goede stelling.
matnet ^ 4 De koning in een matnet kan niet meer ontsnappen. Weldra wordt hij mat gezet.

* De koning zit in een matnet.
* Na g3-g4 werd het matnet gesloten. Zwart gaf op.
matveld ^ 2 Een veld waarop mat dreigt. Matvelden zijn belangrijke aanvalsdoelen. Een aanval op een matveld betekent eenvoudig dat er mat drreigt.

* Ik zie maar liefst drie matvelden voor mijn dame.
* Dit matveld is goed verdedigd.
Max Lange Aanval ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
Middengambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
middenspel ^ 3 Het gedeelte van de schaakpartij tussen de opening en het eindspel.

* In het middenspel werden veel stukken geruild.
* Toen wit en zwart hun stukken ontwikkeld hadden, begon een spannend middenspel waarin beide partijen op elkaars koning afgingen.
N ^
noteren ^ 1 De zetten van de partij opschrijven. Er zijn verschillende manieren om te noteren. Bij de korte notatie wordt eerst het stuk dat speelt genoemd met een hoofdletter (K, D, T, L, P - pionnen krijgen geen hoofdletter), daarna het veld van aankomst. Een loper gaat van g2 naar veld e4 wordt genoteerd als: Le4. Bij de lange notatie wordt ook het veld van vertrek genoemd: Le2-e4. Meer uitleg vind je hier.

* Als je noteert kun je de partij later naspelen.
* Er zat een fout in de notatie.
O ^
offer ^ 3 Bij een offer geeft een speler materiaal op in ruil voor kansen. Dat kan bijvoorbeeld een mataanval zijn of een mooi veld voor een stuk.

* Hij offerde een toren om zijn aanval kracht bij te zetten.
* Ik geloof het niet, er deugt niets van dit stukoffer.
officieren ^ - Alle stukken behalve de pionnen en de koning. Deze uitdrukking wordt gebruikt door volwassenen die vrijwel nooit schaken en ook nooit van een fianchettoloper hebben gehoord.

* Ik heb nog drie officieren over, jij twee.
* Nou gefeliciteerd, maar ik zet je mat.
Olifantengambiet ^ 4 Zie hier.
Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
ontpennen ^ 5 Uit een penning gaan.
omspelen ^ 5 Zie bij manoeuvreren
ontwikkelen ^ 1 Ontwikkelen is je stukken in het spel brengen, zó dat ze meer mogelijkheden hebben en een nuttige taak vervullen. Vooral in de buurt van het centrum of midden staan stukken meestal goed. Maar ook stukken die zelf niet in het centrum staan maar naar het centrum kijken hebben invloed en staan meestal goed ontwikkeld. Naar welke velden de stukken ontwikkeld moeten worden hangt af van de stelling en van je tegenstander. Wie zijn stukken niet ontwikkelt loopt een ontwikkelingsachterstand op en dat kan zeer nadelig zijn. In de opening moet je proberen om een ontwikkelingsvoorsprong te krijgen: het begin van een goede aanval. Meer uitleg hier en bij wikipedia.

* Als je niets kunt slaan of bedreigen, en je kunt niet geslagen of bedreigd worden, ontwikkel dan een stuk.
* Na 1 d4 Pg8-f6 2. Pg1-f3 Pg6-g8 heeft zwart een achterstand in ontwikkeling.
onvoordelige ruil ^ 1 Zie bij ruil en bij voordelige ruil.
opening ^ 1 De beginzetten van een schaakpartij. Bijna alle (goede) schaakopeningen en varianten hebben een naam. Voorbeelden:
  • 1. e2-e4 Pg8-f6 - Aljechin-Verdediging
  • 1. d2-d4 d7-d5 2. c2-c4 - Damegambiet
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.

    * In de opening moet je de stukken ontwikkelen.
    * Hij speelt altijd hetzelfde openingstrucje.
  • openingsvariant ^ 3 Zie variant.
    opgeven ^ 1 Als een speler niet meer gelooft dat hij nog tegenstand kan bieden, dan kan hij de partij opgeven. Hij verliest de partij door opgave. Te vroeg opgeven is niet verstandig. Ook al sta je veel stukken achter, het kan altijd nog pat worden. De tegenstander kan een blunder begaan.

    * Ik stond drie stukken achter en gaf op.
    * Door opgeven is nog nooit een partij gewonnen - Hans Böhm
    P ^
    paard ^
    1 Zie bij schaakbord en bij stukken.
    pat ^ 1 Bij pat staat de koning niet schaak en kun je geen enkele zet doen, ook niet met andere stukken. De partij eindigt in gelijk spel (remise), ook al heeft de ene speler veel meer stukken dan de andere. Pat is niet hetzelfde als mat of schaakmat, waarbij je ook geen zet kunt doen, maar bij mat staat de koning schaak. De partij is verloren.

    * De stelling met een witte dame op f7 en een zwarte koning op h8 is pat.
    * Er zat een patwending in.
    penning ^
    2 Een penning is een aanval op een stuk dat niet weg mag of maar beter niet weg kan gaan. Als het aangevallen stuk toch weggaat kom je schaak te staan (dat is verboden), of je geeft iets weg van nog hoger waarde. In het voorbeeld links pent de loper de toren. De toren mag dus niet weg en gaat hier verloren.
    Alleen dames, torens en lopers kunnen iets pennen, omdat deze bewegen langs rechte of schuine banen.

    * Mijn dame staat gepend op de koning: ik moet mijn dame verliezen.
    * Je moet op tijd uit de penning gaan.
    * Een gepend stuk verdedigt slecht.
    pion ^
    1 Zie bij schaakbord en bij stukken.
    pionnenstructuur ^
    pionstructuur

    3 De pionnenstructuur is hoe de pionnen staan. Of een pionnenstructuur goed is of slecht, hangt af van een groot aantal eigenschappen, bijvoorbeeld:
  • Zijn de pionnen verbonden of geïsoleerd?
  • Dekken de pionnen elkaar of kunnen ze elkaar tenminste dekken?
  • Zijn er sterke velden?
  • Zijn er vrijpionnen?
  • Zijn er dubbelpionnen?
  • Zijn er zwakke punten in de pionnenketen?
  • De mogelijkheid om de pionnenstructuur te verbeteren, of die van de tegenstander te verslechteren.
  • Helpen de pionnen de koning beveiligen?
  • Hoeveel pionnengroepjes zijn er?
  • Is de pionnenstructuur vastgelegd of veranderlijk?
  • Zijn er duo's?
  • De invloed van de pionnen in en op het centrum?
  • Zijn er achtergebleven pionnen?
  • Zijn er doorbraakmogelijkheden?
  • Zijn de pionnen ver vooruit geschoven of niet?


    Zwart heeft de betere pionnenstructuur. Maar hoe kan hij winnen?

    De pionnenstructuur bepaalt in hoge mate welke plannen in aanmerking komen. Of een bepaalde pionnenstructuur goed is of slecht, hangt ook van de (stand van de) overige stukken op het bord. Een bepaalde pionnenstructuur kan goed zijn in een toreneindspel, maar niet in een zuiver pionneneindspel. Een zeer slechte pionnenstructuur kan volledig gecompenseerd worden door de mogelijkheden van actief spel en en vooral een koningsaanval.
  • Pools ^
    Poolse Opening
    4 De opening die ontstaat na 1. d4 b5.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    post mortem ^ 4 De partij na afloop bekijken, samen met de tegenstander. Zie ook analyse.
    promotie ^
    promoveren
    1 Een pion die aan de overkant komt, promoveert. De pion verdwijnt van het bord en wordt een ander stuk: een paard, een loper, toren of dame naar keuze. Alleen pionnen kunnen promoveren. Meer uitleg hier.

    * Bij promotie mag je een tweede dame vragen.
    * Hij promoveerde tot toren omdat het anders pat zou worden.
    * Een promotiepion is veel waard.
    Q ^
    R ^
    rapid ^ 4 Een vorm van schaken waarbij de spelers 15 minuten op de klok krijgen voor de hele partij. Er wordt ook rapid gespeeld met langere bedenktijden, tot 60 minuten voor de hele partij. Zie ook bullet en snelschaken.

    * Bij rapidschaak komt hij steevast in tijdnood.
    * Ik ben beter in klassiek schaken dan in rapid.
    remise ^ 1 Gelijk spel. Beide partijen krijgen een half punt: ½-½.
    De partij eindigt in remise
  • als er alleen nog koningen op het bord staan, of als beide partijen onvoldoende stukken hebben om mat te zetten;
  • na herhaling van zetten: als dezelfde stelling voor de derde keer op het bord kan komen mag de speler aan zet remise opeisen (claimen);
  • bij pat;
  • als een remisevoorstel wordt aangenomen door de tegenpartij;
  • als er vijftig zetten lang geen stukken geslagen zijn en ook geen enkele pion van plaats veranderd is.

    * De partij eindigde in remise.
    * Deze stelling is remise-achtig.
    * Hij bood remise aan maar ik weigerde.
  • rijen ^ 1 Zie bij schaakbord.
    rokade ^
    rokeren
    1 Het omwisselen van koning en toren in één zet. Eerst gaat de koning twee velden opzij, daarna gaat de toren over de koning heen en komt pal naast de koning te staan. Zie ook hier.
    Rokeren is alleen toegestaan als
  • tussen de toren en de koning geen stukken staan;
  • de stukken waarmee je rokeert nog niet bewogen hebben;
  • De koning niet schaak staat;
  • De koning onderweg niet schaak komt te staan (op het veld tussen vertrek en aankomst);
  • de koning niet schaak komt te staan.
    Er zijn twee rokadezetten. Bij de korte rokade liggen tussen de koning en de toren slechts twee velden. Bij de lange rokade (de andere kant op) liggen er drie velden tussen de koning en de (andere) toren. Uit de regels volgt dat je maar één keer mag rokeren.

    * Hij rokeerde kort.
    * De rokade is een ontwikkelingszet.
  • ruilen ^
    1 De ene partij slaat een stuk van de andere partij, maar daarna kan de andere partij terugslaan. Er zijn dan stukken geruild: beide partijen hebben een stuk verloren en gewonnen. Een ruil van stukken kan gelijk, voordelig of onvoordelig zijn. Met een toren een gedekte dame slaan is een voordelige ruil. Maar als een dame een gedekte toren slaat is de ruil onvoordelig voor de dame. Een toren (5 punten) winnen voor een loper (3) of een paard (3) is een voordelige ruil (zie ook kwaliteit).

    * Na ruil van loper voor paard stukken stond het nog gelijk. Beide partijen hadden drie punten gewonnen en drie punten verloren.
    * Wit had een voordelige ruil, maar zag het niet.
    * Dames ruilen is hier voordelig.
    Russisch ^
    Russische Verdediging
    3 Zie hier.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    S ^
    Scandinavisch ^
    Scandinavische verdediging
    4 De opening die ontstaat na 1. e4 d5.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    schaak ^ 1 Schaak is een aanval op de koning. De speler die schaak staat móet het schaak opheffen: ervoor zorgen dat de koning niet geslagen kan worden.

    * Zij zet mij schaak.
    * Dat mag niet niet want je staat schaak.
    * Die zet moet je terugnemen, want je staat schaak.
    * Als je schaak staat moet je het schaak opheffen.
    * Als je met de loper weggaat kom je schaak te staan.
    schaak opheffen ^ 1 Aan het schaak iets doen. Schaak opheffen is ervoor zorgen dat je niet meer schaak staat, dus dat de koning niet meer kan worden geslagen. Schaak opheffen is verplicht. De koning mag nooit schaak blijven staan. Als je het schaak niet kunt opheffen sta je schaakmat. Je hebt verloren. Er zijn drie manieren om schaak op te heffen:
  • weggaan met de koning;
  • iets tussen de koning en het schaakgevende stuk plaatsen;
  • het schaakgevende stuk slaan.

    * Je mag mijn dame niet slaan want je moet eerst het schaak opheffen.
    * Hoe kan ik het schaak nog opheffen?
  • schaakbord ^ 1

    Het schaakbord heeft 64 (8x8) velden (je zegt niet 'vakjes'). Het bord is vierkant. Er zijn 8 rijen van 8 velden: de 1e t/m de 8e rij. Er zijn 8 lijnen van 8 velden: de a-lijn t/m de h-lijn.
    Schuine lijnen heten diagonalen. Lopers gaan diagonaal (schuin), torens verplaatsen zich langs rijen of lijnen.
    De vier velden in het midden van het schaakbord heten samen het centrum.

    * Zet je pionnen in het centrum.
    * Dat veld is onveilig.
    * Wit zet zijn loper op de diagonaal a1-h8.
    * Een toren op de open e-lijn.
    schaakklok ^
    2 De bedoeling van een schaakklok is om ervoor te zorgen dat twee spelers evenveel tijd gebruiken en niet heel lang nadenken, tijd gaan rekken of zelfs tijdens de partij in slaap vallen. Een schaakklok bestaat uit twee aparte klokken. Als de ene klok loopt, dan staat de andere klok stil. Jouw klok loopt als je aan zet bent en hij staat stil als de tegenstander aan zet is. Als de grote wijzer bij de 12 komt valt de vlag (een klein rood hefboompje): dan heb je verloren, ook al sta je gewonnen. De klok van de tegenstander begint te lopen zodra je op een knopje drukt. Dat mag alleen als je een zet hebt gedaan. Je moet met dezelfde hand het knopje indrukken als waarmee je je stuk hebt verplaatst. Vergeet niet om het knopje in te drukken! (Er zijn ook digitale schaakklokken.)

    * Ik had nog een minuut op de klok toen zijn vlag viel.
    schaakmat ^ 1De koning staat schaak en je kunt daartegen niets meer doen (je kunt het schaak niet opheffen). Wie schaakmat staat heeft de partij verloren, ook al sta je veel stukken voor. Schaakmat is hetzelfde als mat, maar het is niet hetzelfde als pat.

    * Ik sta schaakmat. Goed gespeeld!
    schaaksimultaan ^
    schaaksimultaanseance
    1 Zie simultaan.
    schaakstukken ^ 1 Hetzelfde als stukken.
    Schots ^
    Schotse opening
    4 Zie hier.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    Schots Vierpaardenspel ^ 4 Zie hier.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    schuiver ^ 5 Zie bij manoeuvreren

    * Wat ben jij voor een schuiver!
    Siciliaans ^
    Siciliaanse opening
    4 De opening die ontstaat na 1. e4 c5.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    simultaan ^ 1 Een sterke speler speelt gelijktijdig op meerdere borden tegen een groep spelers. Volgens de regels heeft de simultaangever wit. Hij mag zijn zet terugnemen, zelfs als hij al bij het volgende bord is.

    * Ik versloeg de meester in de simultaan.
    * De simultaangever bood remise aan.
    slaan ^ 1 Slaan is: een stuk pakken of winnen. Het stuk dat je slaat, haal je van het bord. Het stuk waarmee je slaat komt precies op de plaats te staan waar het stuk van je tegenstander stond: je gaat er niet overheen - schaken is geen dammen.

    * Je mag geen stukken van jezelf slaan.
    * Toen sloeg zij mijn koningin.
    * De koning mag je nooit slaan. Als ik aan zet ben en ik kan jouw koning slaan, dan moet jij je vorige zet terugnemen en ervoor zorgen dat je koning niet meer geslagen kan worden.
    slaan + hout ^
    2 Het slaan van een stuk dat iets verdedigt (dekt). In het voorbeeld links dekt het paard de zwarte toren. Wit slaat eerst deze verdediger (1) en op de volgende zet slaat de witte koning de ongedekte zwarte toren(2). (Omdat ook de zwarte koning zijn toren dekt is dit ook een voorbeeld van weg + hout: wit lokt de zwarte koning weg.)
    De term 'weg + hout' komt in de Stappenmethode voor. Slaan + hout en weg + hout zijn twee manieren om een verdediger uit te schakelen.

    * Een geval van slaan + hout.
    slaan + mat ^
    3 Het slaan van een stuk dat verdedigt tegen mat (het dekt een matveld). In het voorbeeld links dekt het paard het matveld f8.. Wit slaat deze verdediger (1) en als zwart terugslaat, dan geeft wit mat met de toren (2). Als zwart niet terugslaat, dan verliest hij een paard.
    De term 'slaan + mat' komt in de Stappenmethode voor. Het is een manier om een verdediger uit te schakelen.

    * Een geval van slaan + mat.
    slagzet ^ 4 Een zet waarbij iets geslagen wordt.

    * Er kwam een hele reeks slagzetten achter elkaar.
    snelschaken ^ 3 Een vorm van schaken waarbij de spelers vijf minuten op de klok krijgen voor de hele partij. Er wordt ook snelschaak gespeeld met drie of tien minuten per partij. Een ander woord voor snelschaken is blitz. Zie ook bullet en rapid.

    * Een snelschaakpartij is leuk voor de toeschouwers.
    * Ik ben beter in snelschaken dan in rapid.
    Spaans ^
    Spaanse opening
    3 Zie hier.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    Stappenmethode ^
    Een veel gebruikte reeks schaakleerboeken van Rob Brunia en Cor van Wijgerden. Er zijn zes Stappenboeken en aanvullende delen. Stap 1 is voor beginners, Stap 6 voor zeer sterke jeugdschakers.

    * In welke Stap zit jij? Ik zit al in Stap 3.
    * Ik heb gewonnen van iemand uit Stap 4.
    stelling ^ 1 De stand van de stukken op het bord. Hoe de stukken staan. De stand.

    * Na elke zet verandert de stelling.
    * Een ingewikkelde stelling!
    stikmat ^
    3 Bij stikmat kan de koning niet vluchten omdat hij aan alle kanten omringd wordt door z'n eigen stukken.
    stukken ^ 1 Er zijn 6 schaakstukken:
  • de koning (-)
  • de dame of koningin (9 punten)
  • de toren (5 punten)
  • de loper (3 punten)
  • het paard (3 punten)
  • de pionnen (1 punt)
    Op het plaatje staan alle zwarte stukken afgebeeld.

    Soms worden met 'stukken' alle stukken bedoeld behalve de pionnen. Je kunt zeggen: 'Wit won een stuk en twee pionnen.'

    Stap 3 of hoger. De waarde van een stuk is niet steeds hetzelfde: een dame bijvoorbeeld is niet altijd precies 9 punten waard, een toren niet altijd precies 5 punten. Hoeveel een stuk waard is ligt aan de stelling. Als een stuk op een goede plaats staat en veel mogelijkheden heeft en ook niet kan worden weggejaagd, dan is zijn waarde veel hoger. Passieve stukken zijn meestal juist minder waard. Daarom is het belangrijk om je stukken te activeren.

    * Hoeveel stukken heb je geslagen?
    * Stukkenruil is meestal goed als je voor staat.
    * Zwart won een stuk.
    * Hij houdt van stukkenspel en laat zijn pionnen meestal staan.
  • stukken in de doos ^ 3 Een uitdrukking dat de partij gewonnen of verloren is. Na afloop van een partij worden de stukken immers opgeborgen in een doos.

    * Toen mijn koning naar het midden gejaagd werd konden de stukken wel in de doos.
    stukkenruil ^ 1 Zie ruilen.
    stukkenspel ^ 4 Zie bij stukken.
    stukoffer ^ 4 Zie bij offer.

    * Een ordinair stukoffer, maar wel sterk!
    T ^
    tegenaanval ^ 3 Een aanval door de partij die zelf is aangevallen. De partij die een tegenaanval uitvoert, trekt zich niets aan van de aanval van de tegenpartij, maar hij valt zelf iets aan. Een tegenaanval is een tussenzet, waarbij je niet (meteen) op een aanval reageert door verdediging, maar een sterke dreiging uitvoert.

    * Ik viel jouw dame aan, maar jouw tegenaanval op mijn dame was zeker zo sterk.
    theorie ^ 4 Hetzelfde als openingstheorie: de bekende zetten in de opening die volgens velen goed zijn. De theorie verandert weleens. Een zet die vroeger goed werd gevonden, blijkt dan, soms na zeer langdurig onderzoek, niet meer zo goed te zijn. Of omgekeerd, een bepaalde zet die als slecht bekend stond, blijkt toch gespeeld te kunnen worden. De theorie ontstaat door het geheel van openingszetten die door de sterkste spelers worden gespeeld. Vaak doen de minder sterke spelers die zetten dan na. Ze spelen dan theorie. De meeste boeken die over het schaakspel gepubliceerd worden, behandelen de theorie van een bepaalde opening.

    * Dit is geen theorie meer, maar ik zie de weerlegging niet.
    * De grootmeesters speelden 26 zetten theorie en besloten toen tot remise.
    tijdnood ^ 3 Tijdnood ontstaat als je weinig tijd over hebt op de klok. Je moet heel snel zetten om de partij niet te verliezen.
    toren ^
    1 Zie bij schaakbord en bij stukken.
    Traxler ^
    Traxlervariant
    4 Zie hier.

    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    tripelpion ^ 3 Zie bij dubbelpion.
    tussenschaak ^ 3 Een tussenzet door middel van schaak.
    tussenzet ^ Een manier van verdedigen waarbij de aangevallen partij niet reageert op een dreiging, maar zelf een sterke dreiging in de stelling brengt. Dit kan bijvoorbeeld zijn schaak, een tegenaanval op een stuk van de tegenstander, een mat- of promotiedreiging. De dreiging die van de tussenzet uitgaat moet minstens zo sterk zijn als de dreiging van de tegenpartij.

    * Door dit belangrijke tussenzetje kreeg hij een veld voor zijn dame.
    * Het tussenschaak hadden beide partijen in hun vooruitberekening over het hoofd gezien.
    Tweepaardenspel in de nahand ^ 3 Zie hier.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    tweevoudige aanval ^ 1Twee stukken vallen samen een punt aan. Uitleg en voorbeelden hier.

    * Mijn toren was tweevoudig aangevallen
    * Als een stuk tweevoudig wordt aangevalen, moet het ook tweevoudig gedekt worden.
    U ^
    uitschakelen verdediger ^ 2 Stukken die een belangrijke verdedigende taak hebben, kunnen worden uitgeschakeld. Enkele manieren om verdedigers uit te schaken zijn: slaan, wegjagen of weglokken. Voorbeelden van het uitschakelen van verdedigers in de Stappenmethode zijn slaan + hout, weg + hout, slaan + mat en weg + mat.

    * Probeer deze verdedigers een voor een uit te schakelen.
    uitwijken ^ 1 Uitwijken is hetzelfde als weggaan. Als er gevaar dreigt kun je met je stukken uitwijken.

    * Wat doe je: uitwijken, slaan of zet je er iets tussen?
    * De dame kon niet uitwijken vanwege de penning.
    V ^
    variant ^ 3 Er zijn twee betekenissen:

    1) Een mogelijk vervolg van de partij. Een manier zoals de partij verder had kunnen gaan. Elke partij is een variant, maar niet elke variant wordt een partij.

    * Wit speelde 18. Kh1, maar ook de variant 18. Kxh2 Dh4+ was interessant.
    * Het aantal varianten van het schaakspel is groter dan het aantal atomen in het heelal.
    * Er zijn vele mogelijkheden, maar je kunt maar een variant spelen.

    2) Een bepaalde zetvolgorde van de opening, ook een openingsvariant genoemd.
    Voorbeeld: na 1. e2-e4 e7-e6 ontstaat de Franse opening. De Winawer-variant van het Frans gaat nu verder met 2. d2-d4 d7-d5 3. Pb1-c3, terwijl na 3. Pb1-d2 de Tarrasch-variant ontstaat.

    * Hij speelde een variant van het Frans waar ik niets van begrijp.
    veilige zet ^ 1 Een zet waarbij je niets weggeeeft.

    * Goed, je valt mijn dame aan, maar is deze zet wel veilig?
    velden ^ 1 Zie bij schaakbord.
    verbonden pionnen ^ 1 Pionnen die elkaar kunnen dekken omdat naast elkaar staan, bijvoorbeeld op de f-lijn en de g-lijn.
    voordelige ruil ^
    1 Wit slaat met zijn loper de toren en wint 5 punten. Zwart kan de loper nog wel terugslaan met zijn pion. Zwart wint 3 punten (de loper). Maar hij verloor er 5. De winst voor wit is 2 punten (5 min 3). Wit heeft een voordelige ruil van stukken. Zwart heeft juist een onvoordelige ruil, een verlies van 2 punten.
    vork ^ 2 Een vork prikt op minstens twee punten tegelijkertijd. Bij schaken wordt met een vork dan ook een dubbele (of driedubbele) aanval bedoeld. Meestal wordt een dubbele aanval van pion of paard bedoeld. En meestal gaat het om een aanval op twee stukken, en niet bijvoorbeeld op een veld en een stuk.

    * Toen ik mijn paard terugspeelde volgde een eenvoudig pionvorkje.
    W ^
    vrijpion ^ 1 Een pion die op weg naar de overkant niet kan worden tegengehouden door een vijandelijke pion. Een vrijpion heeft dus vrij baan. (Maar andere stukken kunnen de vrijpion misschien wel tegenhouden.)
    Meer uitleg bij wikipedia.

    * Als ik een vrijpion kan creëren, dan win ik.
    * Niet elke vrijpion promoveert.
    Weens ^
    Weense opening
    4 Zie hier.
    Veel meer over openingen en hun namen vind je hier.
    weerlegging ^
    weerleggen
    4 Het bewijs dat een bepaalde zet of een bepaald plan niet goed is. Een weerlegging kan zeer eenvoudig, maar ook uitermate ingewikkeld zijn. Sommige openingsvarianten zijn weerlegd door meer dan honderd jaar onderzoek.

    * Met deze simpele ruil weerlegde hij mijn hele openingsopzet.
    weg + hout ^
    2 Het wegjagen van een stuk dat iets verdedigt (dekt). In het voorbeeld links jaagt wit eerst de zwarte koning weg met zijn pion (1). De koning moet naar links. Maar nu staat de zwarte toren op rechts ongdekt. Wit slaat die toren (2).
    De term 'weg + hout' komt in de Stappenmethode voor. Weg hout en slaan + hout zijn twee manieren om een verdediger uit te schakelen.

    * Een typisch geval van weg + hout.
    weg + mat ^
    3 Het wegjagen of weglokken van een stuk dat verdedigt tegen mat. In het voorbeeld links dekt de zwarte toren het matveld f8. Wit lokt de verdediger (1) weg en als zwart met zijn toren terugslaat (dit is niet verplicht), dan volgt mat met de witte toren (2). Als zwart niet terugslaat, dan verliest hij een paard.
    De term 'weg + mat' komt in de Stappenmethode voor. Het is een manier om een verdediger uit te schakelen.

    * Een geval van weg + mat.
    wit ^ 1 Wit is de speler met de witte stukken. Zwart is de speler met de zwarte stukken. Meestal worden de kleuren met hoofdletters aangeduid: Wit en Zwart.
    Er zijn in het schaakspel maar twee kleuren: er zijn witte en zwarte stukken, witte en zwarte velden. We noemen alles óf wit, óf zwart, ook al zijn de zwarte velden blauw en de witte velden geel. Hetzelfde geldt voor de witte en de zwarte stukken: die kunnen in werkelijkheid best een andere kleur hebben.

    * Wit begon, zwart won.
    * Je zegt niet: "Blauw won."
    * Die rode poppetjes zijn geloof ik zwarte pionnen.
    X en Y ^ Er zijn geen schaakwoorden die beginnen met een X of een Y. Tijd voor ontspanning. Er is een zin waarin de X en Y twee keer voorkomen. Zeg deze zin eens drie keer na.

  • Ik mix de whiskey met de whiskeymixer.
  • Ik mix de whiskey met de whiskeymixer.
  • Ik mix de whiskey met de whiskeymixer.

    Proost!
  • Z ^
    zet ^
    zetten
    1 Een zet is een beurt in het schaakspel. Je moet om beurten een zet doen (zetten) en opletten wie aan zet is. Je mag geen beurt overslaan. Als je geen enkele zet meer kunt doen dan is het mat of pat.

    * Jij bent aan zet. Ik heb m'n toren gezet.
    * Nietes! Je staat schaak. Jij moet zetten.
    zwart ^ 1 Zie bij wit.


    Links
  • Wikipedia Categorie:Schaakterm
  • Glossary of Chess Terminology (Engelstalig)




    jeugdschaakpagina