ERASMUS
evangelische vrijheid



11 julil 1999

menukaart
more
cornaro



Erasmus van Rotterdam




      We moeten leren de innerlijke en de uiterlijke mens te onderscheiden ... De geest kan ons goddelijk maken; het vlees brengt onze dierlijke natuur naar voren.

      En de meeste christenen onthielden zich niet alleen van vlees, maar van ieder dierlijk voedsel en voedden zich met peulvruchten en groenten, ofschoon het volgens Christus en de apostelen aan ieder vrijstond zich te voeden met wat hij wilde.

      Van vasten en het uitsluiten van bepaalde spijzen heeft ons het voorbeeld bereikt van de profeten, van Johannes de Doper, van Christus en de apostelen; het is ons aanbevolen door het zeer ver teruggaande gebruik van onze voorouders; het is ons aanbevolen door het gezag van de kerkvaders. - Erasmus


Over het vasten (tijdelijk minder eten) en de onthouding van bepaalde spijzen neemt Erasmus (c.1466 - 1536) in Over het verbod vlees te eten (1522) een veelzijdig en genuanceerd standpunt in, zó genuanceerd dat hij op een gegeven moment zichzelf in de rede valt en zich direct wendt tot de geadresseerde, de hooggeëerde vader bisschop van Bazel:

Al lang - dat weet ik - vraagt uw vroom gemoed zich af, waar ik heen wil met dit lange betoog. Is het misschien mijn bedoeling de onthouding van bepaalde spijzen te veroordelen, die door het kerkelijk gebruik wordt goedgekeurd? Om het openhartig te zeggen, ik zou wensen dat al dergelijke gebruiken of althans de verplichting zich daaraan te houden, helemaal zouden worden afgeschaft, mits dan maar het streven naar ware vroomheid erbij krijgt wat van het ritualisme is afgegaan en aan het christianisme wordt toegevoegd wat aan het judaïsme is onttrokken.

Erasmus had gehoopt bij de bisschop, Christoph van Utenheim, die bekend stond als ijveraar voor kerkelijke vernieuwing, een welwillend oor te vinden voor het herstel van de vroegchristelijke innerlijkheid en een geleidelijke afschaffing van het 'ritualisme' en de 'joodse bijgelovigheden' met verplichte vastendagen en voorschriften zonder aanziens des persoons. Over het verbod vlees te eten werd geschreven naar aanleiding van een concrete politieke gebeurtenis. Geurts schrijft in de inleiding: "Tijdens de veertigdaagse vasten van 1522 hadden in Bazel enkele personen herhaaldelijk, tegen het kerkelijk verbod in, eieren gegeten en wel op een ostentatieve manier: de schalen wierpen ze door het venster op straat. En op Palmzondag hadden in diezelfde stad enkelen, eveneens in strijd met de kerkelijke voorschriften, zich aan varkensvlees te goed gedaan, ook dit op ostentatieve wijze. Een soortgelijk optreden had zich in Zürich voorgedaan. De bedoeling van dit alles was op te komen voor de evangelische vrijheid, die men door de bedilzucht van de Kerk onderdrukt achtte. Toen de bisschop de daders ter verantwoording riep, beriepen zij zich erop dat zijn vriend Erasmus eveneens tijdens de vasten vlees gebruikt had. Dat was waar, maar Erasmus meende er een goede reden voor te hebben gehad. Vandaar dat hij het werkje Epistola apologetica, 'Brief ter verdediging', noemt. In overeenstemming hiermee was deze brief oorspronkelijk alleen voor de bisschop, niet voor publikatie bestemd, maar op aandringen van enkelen, onder wie de bisschop zelf, werd hij toch in druk gegeven en verscheen nog datzelfde jaar. De volledige titel luidde: Brief ter verdediging, over het verboden eten van vlees en over gelijksoortige menselijke bepalingen."

We volgen het betoog. Erasmus laat zien waar vijftien eeuwen christendom toe hebben geleid:

Maar ofschoon ook door de profeten voorzegd was dat (de joodse) nieuwemaansceremonieën (een gebruik dat onder de vroege christenen nog enige tijd bleef bestaan), sabbat, vasten, onthouding van bepaalde spijzen en de andere donkere zijden van de Wet zouden verdwijnen, zodra het licht van het evangelie begon te stralen, toch is die Kerk van Christus uit de eerste tijden, die helemaal de nieuwe most ademende van de geest van het evangelie, nergens sneller toe overgaan dan om, nadat haar bruidegom ten hemel was opgenomen, vasten en gebed om vergiffenis een bevoorrechte plaats te geven. Maar in die tijd vastten allen en ze deden dit dagelijks, ofschoon geen enkel gebod hen tot vasten dwong. En de meeste christenen onthielden zich niet alleen van vlees, maar van ieder dierlijk voedsel en voedden zich met peulvruchten en groenten, ofschoon het volgens Christus en de apostelen aan ieder vrijstond zich te voeden met wat hij wilde. Ten slotte heeft het gezag, eerst van andere bisschoppen en algauw ook van de paus van Rome, deze gewoonte, die al ingeburgerd en allerwegen door stilzwijgende instemming goedgekeurd was, gesanctioneerd. Dat gebeurde omdat, naar ik meen, de liefde onder het volk al begon te bekoelen en de meesten hielden van alles wat het vlees streelde. Bij die gewoonte kwam dus het gezag van de bisschoppen als een aansporing voor de zwakken van geest, die al overhelden naar een minder hoogstaande manier van leven. Tevens werd wat eerst gewoonte was, verplicht gesteld om zo de losbandigheid binnen zekere perken te houden en te voorkomen dat deze allerwegen op alle mogelijke schanddaden zou uitlopen.

Erasmus, voor wie het jodendom en het Oude Testament een tijd van formalisme en onvrijheid vertegenwoordigden, wilde dat het vasten weer een innerlijke, persoonlijke keuze zou zijn. Het nieuwtestamentische en vroegchristelijke vasten had oorspronkelijk twee bedoelingen gehad: "Vooreerst geeft soberheid en matigheid in het gebruik van voedsel de geest grotere geschiktheid en vrijheid om zich te wijden aan de actviteiten die de ware vroomheid bevorderen. Vervolgens is het passend dat het lichaam, dat zich bij het zondigen in dienst heeft gesteld van de slechtheid, tot slechtheid heeft aangezet en gedeeld heeft in het misdadig genot, ook bij het berouw deelneemt aan de smart en het lijden en zich in dienst stelt van de tot inkeer komende ziel." De intentie van de asceet is het belangrijkste: "De onthouding is al voor het grootste deel bereikt, als men zich van harte wil onthouden". Kerkelijke regelgeving kan leiden tot criminalisering van de zwakken, waardoor hun geweten onnodig wordt belast: "Moeten we misschien geloven dat degenen die voor het eerst vrijwillig hun vermogen neerlegden aan de voeten van de apostelen, dit deden met de bedoeling dat degenen die dit niet deden, de eeuwige straf verdienden?! Of dat zij die voor het eerst begonnen zich van het gebruik van vlees te onthouden, deze gewoonte in het leven riepen met de bedoeling dat degenen die later niet hetzelfde zouden doen, zich het eeuwig verderf op de hals zouden halen?!"

Erasmus somt nog enkele bezwaren op tegen de verplichte vastenpraktijken. Bij lichamelijk zwakke personen kan het overslaan van de maaltijden een gevaar voor de gezondheid betekenen. De armen lijden terwijl de rijken zich tegoed doen aan toegestane spijzen. "Er zijn geen dagen waarop de keukens het drukker hebben dan de dagen waarop vis is toegelaten ... Zo komt het dat de armen honger lijden, terwijl de rijken zelfs nog weelderiger leven dan anders ... Zelfs is het zo dat er onder spijzen die niet onder het begrip 'vlees' vallen, zijn die voedzamer zijn dan rund- of schapevlees, bijvoorbeeld schildpadden, slakken en slangen. Bovendien prikkelen ze meer de zinnen. Dat laatste kun je trouwens ook aantreffen bij groenten en boomvruchten. Wat heeft het nog voor nut zich te onthouden van schapevlees, als je de buik volstopt met raketkruid, dadels, vijgen en rozijnen, met truffels, artisjokken en uien, die de seksuele organen meer prikkelen dan kippevlees? De geconfijte dadel wekt de lichamelijke begeerte in sterkere mate op dan rundvlees doet. Zo komt het dat degenene die over weinig geld beschikken, van dergelijke bepalingen de last ondervinden, terwijl het de rijken aan niets ontbreeekt en ze zelfs worden uitgenodigd om te genieten." Niet iedereen heeft het geld om aflaten te kopen.
Ook is het onduidelijk wat onder 'vlees' valt en wat niet. "Zo bevat de zee levende wezens die niet veel verschillen van degene die op het land leven, zoals robben en zeehonden, ze bevat ook amfibieën, zoals de bever. Ook over de slakken, schildpadden, kikvorsen en slangen is verschil van mening. Van de andere kant is op andere dagen het gebruik van eieren en melkspijzen toegstaan, op nog weer andere alleen dat van melkspijzen. Maar er zijn ook dagen waarop men zelfs die niet mag aanraken, wil men niet zondigen. Dan zijn er waarop alles verboden is wat ooit gelefd heeft, zodat zelfs al sponzen kwestieus worden, want volgens sommigen bezitten die waarnemingsvermogen. Ten slote treft men er aan waarop niets is toegestaan behalve brood en water."

At Erasmus zelf vlees? Hij zegt er dit over: "Zelf sta ik zo tegenover vlees dat, als ik mij in leven en goede gezondheid kon houden met grauwe erwten en wolfsbonen, ik noch naar vis noch naar vlees zou verlangen." Dan volgt een lang excuus waarom hij toch vlees eet:

Verder heb ik, ofschoon ik wegens mijn zwakke gezondheid en een zekere natuurlijke afkeer van vis bijna iedere veertigdaagse vasten in gevaar kom, toch vroeger nooit gehoor gegeven aan de veelvuldige aansporingen van de dokters om door het eten van vlees weer op krachten te komen, behalve één keer in Italië, toen de dokter mij al enkele dagen waarschuwde dat ik zou sterven, als ik niet deed wat hij zei; en toen heb ik hem desondanks slechts in zoverre enkele dagen gehoorzaamd, dat ik jus van vlees, met eierdooiers gemengd, gebruikte, maar mij van het vlees zelf onthield, want ik was zo zwak dat, ook al had ik er trek in gehad, mijn maag het niet verdroeg. Op het ogenblik eet ik op enkele dagen in de vasten vlees, en wel op advies van mijn dokter en niet zonder verlof van de paus: die heeft mij al verscheidenen jaren geleden een vrijbrief verschaft, waarvan ik overigens nog nooit eerder gebruik heb gemaakt wat vlees betreft."

Erasmus excuseert zich op bijna larmoyante wijze tegenover de aangesprokene, die hij een 'integere prelaat' noemt. Gezien de geladen politieke context van het onderwerp is dit ook niet verwonderlijk. Volgens Geurts valt er trouwens een element van zelfspot te bespeuren wanneer Erasmus zijn steen in de blaas beschrijft:

Neem allereerst mijn hoge leeftijd in aanmerking, de bijna voortdurende ongesteldheid van mijn zwakke lichaam; neem in aanmerking de inspanning van de reis, de inspanning van mijn studies, waarmee ik onafgebroken bezig ben, meer dan de krachten van zowel lichaam als geest toelaten. Daarbij komt nog dat gedurende ongeveer twintig dagen een verkoudheid, nee, geen verkoudheid, maar een echte zware ziekte mij heeft overvallen, zodat ik gevaar liep te sterven. Na een tijdje is die ziekte teruggekeerd en heeft mij nog erger en langduriger aangetast. Tegen de tijd van de veertigdaagse vasten kreeg ik last van een steen in de blaas, waaronder mijn hele lichaam buitengewoon te lijden had. Terwijl deze kwaal toch verschrikkelijk is en acuut gevaar meebrengt - zelfs vrouwen die in barensweeën zijn, verkeren niet in erger levensgevaar -, keerde ze bijna om de andere dag terug. Wat tot gevolg had dat ik, als was ik door een fatale vruchtbaarheid aangetast, de ene dag concipieerde, de volgende in barensnood was en de derde baarde. Wie die goed bij zijn verstand is, zou onder deze omstandigheden niet zeggen dat ik zelfmoord pleegde, als ik mij onthouden had van vlees? Wie Erasmus wil navolgen, moet hem helemaal navolgen en dan zal hem alles vergeven worden. Wat geeft anders aan mensen die een goede gezondheid hebben, het recht zich op het voorbeeld van Erasmus te beroepen, mensen die niets hoeven te doen, die zich bedrinken en die eten voor hun plezier, niet om aan een noodzakelijke behoefte te voldoen?

Een volstrekte vegetariër was Erasmus dus niet op het moment dat hij deze woorden schreef. Doordat hij zo lang stil blijft staan bij de redenen waarom hij op latere leeftijd het vasten en de onthouding van vlees niet strikt heeft nageleefd, is bij de lezer wellicht een verkeerde indruk ontstaan. Want het grootste deel van zijn leven onthield hij zich wel degelijk van vlees: "zelfs heb ik mij, totdat mijn leven duidelijk in gevaar kwam, helemaal van vlees onthouden, dikwijls tegen het medisch advies in". Gedurende de oudheid en de middeleeuwen werd algemeen aangenomen dat vlees zeer gezond was en bij uitstek geschikt om aan te sterken. Van oudsher werd aangaande de vasten een uitzondering gemaakt voor ouden van dagen en zieken en zij die zware lichamelijke arbeid verrichten. Erasmus beklaagt "de arme boer (die) knaagt aan een rauwe knol of aan prei, het enige dat hij zich kan veroorloven als toespijs bij zijn zwarte brood van zemelen": precies datgene wat tegenwoordig voor uitermate gezond wordt gehouden.
Volgens Barkas (1979) was het voedsel in de vroege renaissance nog zeer eenzijdig. Om die reden was vlees inderdaad een van de weinige gezonde en complete voedselbronnen. Maar de tijden waren aan het veranderen. "Boeken over landbouw verschenen, hoewel het nog vele jaren zou duren voordat de principes die ze uiteenzetten algemene toepassing vonden. Toch droegen deze duidelijke stappen bij tot de hervorming van een landbouwsysteem ... Een van de oorzaken van de hopeloze toestand van het bouwland was dat men geen besef had van de noodzaak van wisselbouw. Maar omstreeks de zestiende eeuw werd de gemengde landbouw ingevoerd, verhaast door de ontdekking dat bepaalde planten, zoals de boon, de grond aanzienlijk rijker en vruchtbaarder maakten ... het voedsel (was) nogal monotoon door het ontbreken van gevarieerde groenten. Brood was in elk geval de basis van de voeding in de vroege renaissance, en een slechte oogst was voor iedereen een tragische gebeurtenis ... Maar langzamerhand beonnen de resultaten van de ontdekkingsreizen naar de 'Nieuwe Wereld' hun nut op te leveren door een vruchtbare ruilhandel en de komst van gecultiveerde planten naar Europa; wortelen, kolen en bloemkool kwamen het voedsel verrijken. Aardappels en maïsproducten namen al spoedig de belangrijke plaats van tarwe in. Het vóórkomen van een eigenaardige huidziekte, die abusievelijk voor melaatsheid gehouden werd, begon af te nemen omdat de kwaal in werkelijkheid te wijten was aan een gebrek aan groene groenten. Het begon dus doenlijk te worden zonder dierlijk voedsel te bestaan, zodat, toen later de filosofie van het vegetarisme opnieuw opkwam, dit als een alternatief voor de traditionele gemende voeding mogelijk was. In die tijd ontstond er ook een verheerlijking van de natuur en een belangstelling voor planten in ieders eigenbelang, die culmineerden in de ontwikeling van de botanie ... Artsen maakten gebruik van kruiden voor medische doeleinden. Dieren werden een onderwerp van studie, en werden als schepsel met een eigen schoonheid herkend, zoals we blijkt uit d epublkatie van de Geschiedenis der dieren van de Zwitser Konrad von Gesner, het resultaat van zesendertig jaar inspanning", aldus Barkas.

Terug naar Erasmus. We zagen met hoeveel omzichtigheid hij zich verontschuldigt voor een in onze ogen onbeduidend vergrijp: vlees eten. Voor de hierboven genoemde vrijbrief van de paus doet hij bij de bisschop van Bazel nog een goed woordje voor zichzelf door zijn opofferingsgezindheid te illustreren: de vrijbrief is een 'tegengift' tegen de mogelijke ergernis van anderen wanneer ze zouden vernemen dat Erasmus zich niet aan de voorschriften houdt. Want, zegt hij, ik zie werkelijk niet welk gebruik ik van die vrijbrief zou kunnen maken dan dit: "de christelijke liefde raadt ons aan om altijd, voor zover mogelijk is, rekening te houden met de aanstoot die aan zwakke mensen wordt gegeven. Ik hoor Paulus zeggen dat hij bereid is zich desnoods in alle eeuwigheid van het eten van vlees te onthouden, liever dan door het eten daarvan zijn naaste aanstoot te geven". Om geen aanstoot te geven aan hen die zich wel hielden aan de vastenvoorschriften, "heb ik me zoveel mogelijk afgezonderd, als ik vlees at". Zou Erasmus, die bij de vroegchristelijke asceten te rade ging en in het verborgene vlees at, ook gedacht hebben aan de woestijnvaders? Deze extreme asceten bedreven nog altijd nog duizend maal liever een onvrome daad in het openbaar dan dat zij in de afzondering van hun kluizen vlees aten. Maar voor Erasmus, die als een beroemd geleerde midden in het politieke leven van zijn tijd stond en die oorlog, oproer en fanatieke twisten veroordeelde, was aanpassingsgezindheid een belangrijke christelijke deugd. Hij beroept zich opnieuw op het Nieuwe Testament: "Ook Paulus, ofschoon zelf een allerdapperste strijder voor de evangelische vrijheid, gedroeg zich desondanks ter wille van de joden als jood: hij schoor zijn hoofd kaal, hield zich aan zijn gelofte, nam blootsvoets aan de processies deel en reinigde zich met de anderen in de tempel. En ofschoon Paulus weet dat een afgodsbeeld niets heeft te betekenen en vlees geofferd aan de goden niets heeft te betekenen, toch wil hij liever nooit meer vlees eten, dan dat hij de schuld zou zijn dat een zwakke medebroeder aan zijn eten aanstoot neemt." Steeds beroept Erasmus zich op Paulus, die ook had gezegd dat lichamelijke ontbering niet essentieel is. Het mag daarom geen verwondering wekken dat Erasmus het eten van dierlijk voedsel, net zo min als Paulus dit deed, in verband brengt met compassie voor dieren: de dieren zijn er tot nut van de mens: "En toch roept Paulus onder deze omstandigheden uit dat de Wet al opgehouden heeft te bestaan. Hij roept uit dat een afgodsbeeld niets te betekenen heeft en dat vlees van geofferde dieren geen enkel bezwaar oplevert. Zeer zeker berispt hij degene die willens en wetens zijn broeder aantstoot geeft door het gebruik van bepaalde spijzen. Maar van de andere kant berispt hij evenzeer degene die inzake spijs en drank een oordeel uitspreekt over andermans geweten, degene die kwaad spreekt over zijn broeder om het voedsel dat hij gebruikt en waarvoor deze zijn liefderijke Heer dankt, die alles schiep tot nut van de mensen." In dit opzicht is de verlichte Erasmus, anders dan Leonardo da Vinci, een kind van zijn tijd gebleven. Een ethisch vegetariër was hij niet. In de woorden van Henry Salt, auteur van de eerste geschiedenis van het vegetarisme, Animals’ Rights: Considered in Relation to Social Progress (1892): "It is a lamentable fact that during the churchdom of the middle ages, from the fourth century to the sixteenth, from the time of Porphyry to the time of Montaigne, little or no attention was paid to the question of the rights and wrongs of the lower races. Then, with the Reformation and the revival of learning, came a revival also of humanitarian feeling, as may be seen in many passages of Erasmus and More, Shakespeare and Bacon; but it was not until the eighteenth century, the age of enlightenment and 'sensibility,' of which Voltaire and Rousseau were the spokesmen, that the rights of animals obtained more deliberate recognition" (geciteerd naar Davis zjb). Wanneer Erasmus in zijn beroemd gebleven boek Lof der zotheid (1508) de jacht veroordeelt in niet mis te verstane bewoordingen, dan moet men in gedachten houden dat het de humanist gaat om de dwaze misstanden in de mensenmaatschappij, al lijkt er in tweede instantie toch ook sprake van een socratische weerzin tegen wreedheid ten opzichte van dieren:

Tot deze categorie (dwazen die het gekste aannemelijk maken) behoren ook zij die de jacht op wild boven alles stellen en beweren dat ze een ongelooflijke voldoening voelen wanneer ze dat afschuwelijke geluid van de jachthoorns horen en het gejank van de honden. Zelfs als ze hondenkeutels ruiken, is dat voor hen als kaneel, geloof ik! En wat een heerlijkheid als er een wild dier te verminken is! Stieren en hamels mag het gewone volk slachten, maar een stuk wild matg alleen een edelman villen. Met ontbloot hoofd, gebogen knieën, met een daarvoor speicaal bestemd zwaard (want je mag niet maar met el willekeurig zwaard hetzelfde doen), vilt hij met bepaalde gebaren bepaalde ledematen in een bepaalde volgorde als gold het een godsdienstige ritus. Ondertussen staat een zwijgende menigte bewonderend toe te kijken alsof het om iets onbekends gaat, al heeft men dit schouwspel oo al duizend keer gezien. En wie dan de eer te beurt valt een hapje van het beest te mogen roeven, die meent waalrijk dat hij er heel wat voornamer door wordt. En terwijl zij dus met dat voortdurend jagen en eten van wild niets anders bereiken dan dat ze zelf haast in wilde dieren ontaarden, denken ze dat ze een vorstelijk leven leiden.

Een pythagorische vegetariër was Erasmus beslist niet. De met rede begaafde theoloog spot met Pythagoras vorige levens in de gedaante van 'dieren zonder verstand'. Om hun gebrek aan verstand schijnen de dieren weliswaar gelukkig te zijn, maar dom is ondertussen toch maar dom: "Daarom kan ik nooit genoeg die haan, alias Pythagoras, prijzen, die hoewel hij alles al was geweest: wijsgeer, man, vrouw, koning, burger, vis, paard, kikker, ik meen zelfs een spons, niettemin vond dat geen schepsel zo ongelukkig is als de mens omdat alle andere met de beperkingen van hun aard tevreden zijn, maar de mens alleen de grenzen van zijn bestemming tracht te doorbreken." Ook in andere passages in de Lof der zotheid worden mensen met dieren vergeleken. De domheid van dwazen en dieren schijnt hier toch vooral de lachlust van Erasmus en diens geleerde vrienden op te wekken. Dieren verzinnebeelden behalve vele vormen domheid ook andere slechte menselijke eigenschappen: vraatzucht, koppigheid, enzovoort. Op de begeleidende prenten figureren dwazen en zotten. Ze zijn afgebeeld met dierlijke lichaamsdelen. Deze carnavaleske humor maakte dat Erasmus de de schoonheid en bijzondere eigen kwaliteiten van dieren niet zag, in tegenstelling tot Leonardo da Vinci en Konrad von Gesner (zie hierboven). Ook in dit opzicht is Erasmus een kind van zijn tijd gebleven.

Terug naar Over het verbod vlees te eten. Het werk toont waarom de kerkelijke vastenvoorschriften heilloos zijn en verdedigt het recht te eten wat, hoeveel en wanneer men wil, opdat een ieder vrij is om te vasten en zich te onthouden van vlees. Erasmus sympathiseert in dit opzicht (net als in veel andere opzichten) gedeeltelijk met Luther, "hoewel de reformatoren eerder geneigd waren deze praktijken als nutteloos, barbaars en in strijd met de geest van Christus te beschouwen" (Geurts). Erasmus zegt: "Men noemt hen die vlees eten lutheranen en ketters." Dit laat nogmaals zien hoe moeilijk Erasmus' (tussen)positie was. Erasmus was een voorstander van vernieuwing binnen de kerk, zonder ordeverstoringen en fanatieke twisten die de zaak van Luther alleen maar schade hadden toegebracht, "want naar ik hoor zijn er ook nu nog die de evangelische vrijheid, waarvan ze Luther tot beschermer en voorvechter maken, als een voorwensel gebruiken; mensen bij wie ik niet alleen de echte evangelische geest mis, die sober is, zachtmoedig en vol bescheiden eenvoud maar ook de wijsheid". Erasmus stond alleen. De katholieken vonden hem te radicaal, de protestanten te mild.




GODFRIED BOMANS
met iets van deernis in zijn blik




      Neem nu eens een gebakken tong met botersaus en asperges. Zat hierin vlees of 'jus van vlees'? Maar dan ook geen spoor. Men kon dit op vrijdag of quatertemperdag onbekommerd nuttigen. God stond daar machteloos bij. - Godfried Bomans


De volgende fragmenten illustreren op humoristische wijze de vastenpraktijken waartegen Erasmus - kennelijk zonder succes - zo rechtzinnig bezwaar aantekende: het kerkelijk opgelegde 'versterven'. De passages zijn afkomstig uit Godfried Bomans, Beminde gelovigen.


OVER DE VASTEN

Het vasten speelde in mijn jeugd een grote rol. Je had vastendagen, onthoudingsdagen en quatertemperdagen, om er maar een paar te noemen, en het verschil daartussen kon met behulp van weegschalen in grammen worden uitgedrukt. Meestal gebeurde het op 't oog. Ho, ho, hoorde je dan na het tweede sneetjes zeggen, meneer doet maar, meneer weet zeker niet dat het vasten is, ik zou nog een derde nemen, zeg. Dit laatste was ironisch bedoeld ...

De veertigdagse of 'grote' vasten werd ingeleid met een brief van de bisschop, die op zondag vanaf de kansel werd voorgelezen. Nog hoor ik de woorden 'vlees of jus van vlees', waarbij het jus op zijn Hollands werd uitgesproken en de vermelding dat glasblazers, mijnwerkers en anderen die 'zware lichamelijke arbeid' verrichten, van de vasten waren vrijgesteld ...

De bedoeling van het vasten was het 'zich versterven', waarbij de 'ongeregelde begeerten' van het lichaam werden 'beteugeld'.
Diplomatieke onderhandelingen met deze tegenstander waren niettemin mogelijk. Neem nu eens een gebakken tong met botersaus en asperges. Zat hierin vlees of 'jus van vlees'? Maar dan ook geen spoor. Men kon dit op vrijdag of quatertemperdag onbekommerd nuttigen. God stond daar machteloos bij. Een vaag vermoeden dat dit toch de bedoeling niet kon zijn mocht de disgenoten bevangen, naar de letter van de wet gingen zij vrijuit. Ook waren er geringe verschillen in de voorschriften tussen de bisdommen onderling. Het bisdom Haarlem was streng, het aartsbisdom Utrecht echter liet enige speling toe. Ging men nu als Haarlemmer de grens over, bijvoorbeeld naar Amersfoort, dan was het mogelijk om daar schielijk een spijsje naar binnen te slaan dat thuis op de verboden lijst stond. Men spraak hier met een andere gelovige niet over. Kwam het hem toch ter ore, dan knikte hij alleen, maar zei niets. Hij noteerde alleen het adres ...


EEN ZALIG PASEN

Pasen. De wereld is mooi, oneindig veel mooier dan wanneer het volle zomer is. Alles was belofte om je heen. De knoppen in de struiken, de krokussen in het gras, de minieme, haast porseleinen vogelgeluiden en het héél klein beetje groen, dat al in de bomen schemerde, het was allemaal verwachting wat je zag en nog nergens de vervulling, die altijd weer tegenvalt. Zo'n stadstuin met Pasen is eigenlijk liever dan de open natuur, omat je zo goed luisteren moest en dan zoveel hoorde. Een meisje in de verte dat lachte, het knarsen van een schommel, want dat kon nu, een deur die openging en iemand klapte in zijn handen en het ritselen van de oude meidoorn bij het prieel, die het weer een winter gehaald had. Hoog door de blauwe hemel dreven witte kleine wolkjes, maar het nest van de ooievaar van de buren was nog leeg. Imeand zet een emmer neer en zegt daar wat bij. Het gebeurt drie schuttingen verder, maar de stem klinkt helder en fris. Het is lente. En dan: je hebt gevast.

Veertig dagen lang had je gevast en dat was niet leuk geweest, hoewel je er nu veel voldoening van had. Een van mijn broers had zelfs al die tijd niet gefietst uit 'versterving' en mijn eigen onbenullige 'offers' vielen tegen dit massieve feit in het niet. Maar hij werd toch nog overtroffen door een andere broer, die ook van zijn autopedje had afgezien, terwijl er toch met Kertmis een nieuwe bel op was gekomen. Iedereen had gedacht, dat hij dit niet vol zou houden, maar nee hoor, hij had er niet eens naar gekeken. Het beroerde was het heimelijk schuldgevoel als je op je eigen autopedje reed. Het mocht natuurlijk, je was volkomen in je recht, maar het echte plezier had je er toch niet van, want je kon hem altijd tegenkomen, verstorven voortwandelend met iets van deernis in zijn blik.
Ikzelf had alleen maar niet 'gesnoept' en deze prestatie werd als zó vanzelfsprekend aangenomen, dat het eigenlijk niet telde ... De kroon spande mijn jongste broer die al die tijd 'niets' op zijn boterham had genomen, veertig dagen lang. 'Dank u. Niets,' had hij gezegd. Werk daar maar eens tegenop. Mijn eigen boterham smaakte als as in mijn mond als ik hem daar zo onthecht zag kauwen en alle hoop om met een eigen nummertje voor de dag te komen was meteen de bodem ingeslagen...

Maar nu was dat allemaal voorbij. Zaterdag, de dag voor Pasen, klokslag twaalf uur, kreeg je allemaal een 'tompoes' ... Heerlijk was dat. Een overgetelijk Pasen heb ik beleefd, toen mijn allerheiligste broer ook bij die gelegenheid 'dank u' zei en terstond een draai om zijn oren kreeg met de mededeling zich niet aan te stellen. Ik ging toen met mijn tompoes de tuin in en at hem onder de meidoorn op, in het zalige besef dat ik nu een tompoes nuttigde en mij bovendien niet aanstelde...



Bronnen

-Barkas (1979)
-Beck (zj)
-Bomans (1971)
-Davis (zjb)
-Erasmus (1979); Erasmus (1989)
-Spencer (1993)



menukaart
more
cornaro