PLUTARCHUS
compassie en weerzin




21 februari 1999

menukaart
plotinus
apollonius




Plutarchus




      Hoe zouden zijn ogen het zien van afgestroopte en in stukken gehakte beenderen kunnen verdragen? Hoe zou zijn neus bestand moeten zijn geweest tegen de bloederige stank? Hoe, vraag ik u, zou zijn tong niet ziek zijn geworden bij het aanraken van etterende, door bloed en rottende levenssappen vergiftigde open wonden? - Plutarchus over Pythagoras



Plutarchus (±46 - ±126) nam in zijn Moralia een essay op 'Over het eten van vlees' ('De Esu Carnium'). Het essay schijnt niet veel invloed te hebben uitgeoefend op tijdgenoten, maar latere voorvechters van het vegetarisme grepen er op terug. Tolstoi, Rousseau en Shelley citeerden Plutarchus om aan te tonen dat vlees eten onnatuurlijk is. Shelley: "Let the advocate of animal food force himself to a decisive experiment on its fitness, and as Plutarch recommends, tear a living lamb with his teeth and, plunging his head into its vitals, slake his thirst with the steaming blood; when fresh form the deed of horror let him revert tot the irresistible instincts of nature that rise in judgment against it, and sayh, Nature formed me for such work as this. Then, and then only, would he be consistent." Ook Mary Shelley en Ralph Waldo Emerson vonden Plutarchus verkwikkende lectuur: "Go with mean people and you think life is mean. Then read Plutarch, and the world is a proud place, peopled with men of positive quality, with heroes and demigods standing around us, who will not let us sleep" (citaten uit Mayer en Giehl). Plutarchus zelf klaagde hoe moeilijk het was om vleeseters van hun slechte gewoonte af te helpen. Want door het eten van vlees raakt hun geest beneveld, verzuchtte hij.

Plutarchus is eerste Griekse schrijver die het vegetarisme niet in verband bracht met de leer van de zielsverhuizing (Spencer). Waarom was hij vegetariër? Misschien is er een verband met het neoplatonisme waarbinnen de klassieke vegetarische traditie bleef voortbestaan. Plutarchus interpreteert Plato 'in uitgesproken theïstische zin', aldus De Strycker. Spencer geeft twee 'opmerkelijk moderne' citaten van Plutarchus, waarin de lichamelijke gezondheid, weerzin en compassie als belangrijkste vegetarische motieven naar voren komen:

Men moet vrezen voor indigestie na het eten van vlees want het verstopt de darmen met alle nadelige gevolgen vandien. Het beste zou eigenlijk nodig zijn om in het geheel geen vlees te eten, daar de aarde in voldoende alternatieven voorziet, niet alleen wat betreft voedsel, maar ook wat betreft andere dingen waaraan wij vreugde en vermaak ontlenen.

We hebben geen hoger beschikkingsrecht over de 'dieren van het land' die zich voeden met hetzelfde voedsel, dezelfde lucht inademen en zich wassen en drinken met hetzelfde water als wij; wanneer zij krijsend geslacht worden zijn wij beschaamd over onze daden; opnieuw, daar dieren in ons midden leven, gaan we tot op zekere hoogte familiair en intiem met ze om.


Plutarchus is een van de eersten die het motief dat vlees eten onnatuurlijk is, naar voren brengt (Giehl). Dat leidde Plutarchus af uit de menselijke anatomie. De mens heeft "no hooked beak or sharp talons or pointed teeth, no stout stomach or hot breath able to convert and dispose of such heavy an fleshy fare". Zou men toch dierlijk voedsel willen eten, dan, zo zegt Plutaruchus, "do you yourself then kill first what you want to eat. Do it yourself without the help of a chopping knife, club, or ax, but as wolves, bears, and lions, do who kill for themselves all they devour. Bite an ox to pieces with your teeth, or a pig with your jaws. Tear a lamb or a hare to shreds and eat it quickly, still alive as they do. If you wait until the dying animal is quite dead and are ashamed to enjoy the flesh while the spirit is still in it, why against Nature see food at all in a living thing?" Weerzin tegen vlees is een natuurlijke reactie. Vandaar dat men het vlees eerst braadt of kookt. "Actually, no one wants to eat even a dead and lifeless thing as it is, but they boil it and roast it and transform it with heat and sauces, changing and altering and smothering the taste of gore with thousands of sweet spices, so that the palate being thus deceived, may accept this uncongenial fare.

Maar als vlees onnatuurlijk is, waarom is de mens er dan ooit mee begonnen? "It all began the same way that tyrants began to slaughter men. At Athens the first man they put to death was the worst of their informers, who everyone said deserved it. The second was the same sort of man, and so was the third. But after that, the Athenians were accustomed to bloodshed and looked on passively when Niceratus, son of Nicias, and the general Thramenes, and Polemarchus the philosopher were executed. In the same way the fist animal was killed and eaten was a wild amd mischievous beast, and then a bird and a fish were caught. And murder, being thus tried and practiced upon creatures like these, arrived at the laboring ox, and the sheep that clothes us, and the cock that guards our house. And little by little, our desires hardening, we proceeded to the slaughter of men, wars and massacres." (citaten uit Historical Thought).

Giehl merkt op dat het niet zeker is of Plutarchus vegetariër is geweest. Er is slechts een indicatie hij in zijn jonge jaren vegetariër zou zijn geweest. Later was Plutarchus geen vegetariër meer: "In zijn essay 'Adviezen hoe gezond te blijven' beveelt Plutarchus gevogelte en vis aan omdat dit vlees licht te verteren is. Totale onthouding van vlees is prijzenswaardig maar 'moeilijk vol te houden'", aldus Giehl. Dit latere essay is veel gematigder van toon en Plutarchus noemt het eten van vlees daar een 'tweede natuur', terwijl hij die gewoonte eerder gruwelijk, onnatuurlijk, ongezond, vraatzuchtig, wreed en onrechtvaardig noemde (Giehl).


Het is een merkwaardig fenomeen dat velen die zich in woord en geschrift fel hebben afgezet tegen het eten van vlees en over de plantaardige leefwijze zeer hooggestemde morele verwachtingen koesterden, er in de praktijk dikwijls moeite mee hadden. Zij waren niet consequent of praktiseerden in het geheel niet wat zij predikten. Men kan de historische vegetariërs wel indelen naar hun motieven zoals daar zijn: religieuze, ethische, medische, diëtistische, ecologische, economische, hygiënische of esthetische motieven. Maar er is een ander nuttig indelingscriterium. Dudley Giehl (1997) onderscheidt in Vegetarianism: A Way of Life vegetariërs naar de wijze waarop theorie en praktijk zich bij hen tot elkaar verhouden. Zo kan men in de geschiedenis enkele 'gewone', consequente vegetariërs vinden. Maar er waren ook niet weinig 'inconstante' vegetariërs die zo nu en dan een steekje laten vallen zoals Shelley, of wel meerdere steekjes, zoals Byron. Dan zijn er de echte pleitbezorgers ('advocates') als Voltaire en Rousseau die hun verontwaardiging over het doden van dieren voor voedsel soms wel fraai onder woorden brachten, maar aan de uitvoering van hun ideeën nooit toekwamen. Verder kan men nog de 'afvalligen' ('apostates') zoals Frederik van Eeden onderscheiden die misschien vol goede moed vegetariër waren geworden, maar reeds na verloop van tijd het geestesvuur weer zagen doven. Dan zijn er nog de utopische vegetariërs die de verwezenlijking van het vegetarisch ideaal in de toekomst projecteerden zoals sommige auteurs van de Bijbel, of die zich juist inspireerden op het verre verleden toen er een paradijs of een gouden tijd bestond waarin de mensen als gelukkige vegetariërs leefden in harmonie met de goden. Ten slotte kan men nog critici en satirici onderscheiden die in tegenstelling tot de 'gewone' vleeseters zich actief bezighielden met het bestrijden, relativieren, belachelijk of verdacht maken van het vegetarisme, hetzij door middel van doorworchte wetenschappelijke betogen geschriften met een stevig literatuurapparaat.

Giehl deelt Plutarchus in bij de afvallige vegetariërs. In het tiende hoofdstuk van Giehls Vegetarianism komen enkele andere 'vegetariërs' ter sprake bij wie theorie en praktijk op gespannen voet staan.

Lucius Annaeus Seneca (4 v.C. - 65 n.C.) vertelt in een brief aan zijn vriend Lucillius waarom hij vegetariër werd en waarom hij er later weer mee ophield. In die brief toont Seneca zich voorstander van een gematigd leven. Hij verwerpt de vraatzucht en de fijnproevers die geen voedzaam voedsel willen, maar oesters en paddestoelen waarvan men nooit genoeg krijgt. Daarnaast is hij bezorgd om hygiëne en wreedheid ten aanzien van dieren. Hij was geïnteresseerd in de leer van de zielsverhuizing:

Sotion sprak er over waarom Pythagoras afzag van dierlijk voedsel en waarom, in latere tijden, iemand als Sextius dat ook deed. Beiden hadden verschillende redenen, maar in beide gevallen waren het nobele redenen. Sextius geloofde dat bloedig voedsel onnodig was en dat de wreedheid een gewoonte wordt overal waar men voor het plezier dieren slacht. Bovendien dacht hij dat we moesten afzien van luxe. Hij gaf redenen waarom een gevarieerd dieet ongezond was en niet bij onze constitutie past. Pythagoras daarentegen geloofde dat alle wezens onderlinge verbonden waren en dat er een uitwisselingssysteem zodat de ziel zich van het ene lichaam naar het andere lichaam verplaatste.

Aanvankelijk had Seneca het moeilijk gevonden om vlees te laten staan. Maar na een jaar begon hij het prettig te vinden en hij dacht dat hij er mentaal actiever op was geworden. In het jaar 19 n.C. gebood zijn vader hem het vegetarisme op te geven. In deze tijd vaardigde Tiberius Caesar een verbod uit tegen een zekere niet bij naam bekende, vegetarische cultus. Geen vlees eten werd aangezien voor een bewijs dat men tot die cultus behoorde (Giehl).

Alexander Pope (1688-1744) ridiculiseerde de notie dat dieren gecreëerd waren omwille van de mens. Een vegetariër was hij niet, maar in zijn Essay on Man (1733/34) laat hij een lammetje de hand likken van de slachter. Deze had zijn hand opgeheven om het dier te doden. "Niets is schokkender en afschuwwekkender dan een keuken vol bloed en ledematen", schreef Pope, "waarin de kreten klinken van dieren die worden geslacht."

Bernard Mandeville (1670-1733) merkt in zijn Fable of the Bees (1714) op hoe zelfs goedmoedige mensen door de macht der gewoonte zich neerleggen bij het doden van dieren, terwijl de aarde toch ruimschoots voorziet in een grote variëteit aan plantaardige lekkernijen. Mandeville was geen vegetariër.

De Engelse dichter William Cowper (1731-1800) schrijft in The Task (1785) over de 'vervolging' van dieren omwille van de vraatzucht van mensen. Hij beschrijft de paradijselijke toestand waarin Adam en Eva als vegetariërs leefden en hoe het verderf van de moraal inzette toen mensen dieren gingen doden om hun vraatzucht te bevredigen. Cowper was geen vegetariër.

De componisten Gustav Mahler (1860-1911) en Hugo Wolf (1860-1903) werden vegetariër onder invloed van en uit bewondering voor Richard Wagner. Mahler was overtuigd van het vegetarisme, maar had moeite met de uitvoering. Hij hield het achttien maanden vol.

Alfred Tennyson (1809-1892) experimenteerde enkele weken met 'de tafel van Pythagoras'. Het vond het geestelijk verheffend 'to float above the ways of men', schreef hij in zijn gedicht 'To E. Fitzgerald', maar al spoedig viel hij terug 'from that half-spiritual height' (citaat Giehl).

De moeder van Alphonse de Lamartine (1790-1869) was een consequente, ethische vegetariër. Beïnvloed door Pythagoras en Rousseau heeft zij haar zoon, die later een bekend dichter zou worden, lacto-vegetarisch opgevoed. Maar Alphonse hield het op zijn twaalfde jaar voor gezien. Niet dat hij de vegetarische opvattingen van zijn moeder niet meer deelde, maar "omdat de regels van de maatschappij waarin wij leven maken dat ik vlees ben gaan eten" (citaat Giehl). Lamartine behield echter een zekere weerzin tegen het eten van vlees en hij at het met mate. Het gedicht La Chute d'un Ange (1838) veroordeelt het slachten van dieren.



Bronnen

-Giehl (1979)
-Historical Thought (zj)
-Louter (1997)
-Mayer (zj)
-Spencer (1993)
-De Strycker (1980)




menukaart
plotinus
apollonius