DE NEDERLANDSE VEGETARIËRSBOND 22 december 2000 menukaart van eeden dèr mouw
Dat onze zaak een wat men zou kunnen noemen geforceerde propaganda niet toestaat, dat zij daarvoor niet geschikt is. Onze zaak kan niet anders dan langzaam groeien, maar dat moet en zal zij ook. - Hugo Nolthenius (Vegetarische Bode 13(1910):399) Op den duur zullen al deze 'kleine geloven' dat karakter weer afleggen: vegetariërs zijn nu mensen die er bezwaar tegen hebben vlees te eten, maar ze dragen die overtuiging niet meer dagelijks uit als een profetie en een wereldbeschouwing." - Jan Romein Vanaf het einde van de negentiende eeuw kwam het vegetarisme in Nederland opzetten. De eerste Nederlandse publicatie over het vegetarisme was een vertaling (1897) van een redevoering van Dr. F.W. Dock, leider van een Zwitsers 'Heilanstalt'. Hierin vindt men reeds alle argumenten voor het vegetarisme die later gebruikt zouden worden. Van het vegetarisme had toen bijna niemand nog gehoord. Maar daarin begon nu verandering te komen. In 1892 vertaalden Daniël de Clercq en C. van der Hucht-Kerkhoven het vegetarisch kookboek van de Eduard Baltzer, de 'apostel van het Duitse vegetarisme'. Het vegetarisme in Nederland lijkt voornamelijk afkomstig uit Duitsland. Maar de inspiratie voor een vegetarische bond kwam uit Engeland waar A. Verschoor in 1891 de arts T.L. Allinson had leren kennen, uitvinder van het bekende gezondheidsbrood. In 1894 riep Verschoor in een brochure op tot het oprichten van een vegetarische vereniging. Op 30 september van dat jaar was de Nederlandsche Vegetariërs Bond, met 33 leden en onder voorzitterschap van Verschoor, een feit. Tien jaar later had de NVB zes honderd leden. Twintig jaar later waren het er een kleine duizend. De bond behartigde de belangen van vegetariërs en maakte, vooral in de beginjaren, ijverig propaganda. Over de vegetarische beweging deed de socialistische historicus Jan Romein enkele gepeperde uitspraken in zijn boek Op het breukvlak van twee eeuwen (1967). Romein, die met zijn vrouw tijdens de oorlog was ondergedoken bij de vegetarische socioloog en voorzitter van de Dierenbescherming Sjoerd Hofstra (1898-1983), rekende het vegetarisme tot de voor de tijd van het breukvlak zo typerende 'kleine geloven' van homeopaten, antirokers, blootvoeters, antikunstmesters, aardstralers, spiritisten en rein-levenmensen. De ideologieën waren schuilhutten voor allerhande nonconformisten en idealisten. "Heel dit zo ongrijpbare en toch overal voelbare idealisme, al dit gezond en zuiver willen doen had in zijn eenzijdigheid en onwerkelijkheid vaak iets ziekelijks, al dit streven naar het hogere vaak iets onmenselijks in zijn bloedeloze humorloosheid." De 'kleine geloven' waren volgens Romein ook nog een uiting van "het slechte geweten van een heersende klasse, die enerzijds niet langer overtuigd was van het goed recht harer heerschappij en anderzijds daarin nog zo weinig bedreigd werd dat zij zich veroorloven kon, haar eigen tekort te onderkennen". De uitspraken van Romein werden 'onderzocht' (of waren ze uitgangspunt?) door Hugo Röling in De god'lijke stem van het medelijden: vegetarisme in Nederland 1894-1914 (1972). Röling is van mening dat Romein wat al te vlug over het vegetarisme heeft geoordeeld. Maar ook hij komt in de verleiding "om de leerstellingen van de soms pathologische individuën bloot te leggen". Hij spreekt zelfs van dwangneurosen. In zijn eindconclusies neemt Röling verrassend weinig afstand van Romein. Röling concludeert dat de vegetarische beweging bemand werd door gegoede burgers "die hun sociale bewogenheid, hun schuldgevoelens over de sociale kwestie in een ijveren voor een oplossing omzetten, zonder hun positie in de burgermaatschappij te hoeven opgeven ... Zij konden zich afkeren van de maatschappij en in een betrekkelijk comfortabel isolement de handen schoon houden." De conclusies van Röling hoeft men niet meteen over te nemen, maar zijn doctoraalscriptie geeft wel een aardig beeld van het georganiseerd vegetarisme in Nederland rond de eeuwwisseling. Het onderstaande is een vrije samenvatting. Een en ander werd aangevuld met links en citaten uit andere bronnen (steeds expliciet vermeld). Twee personen bepaalden het gezicht van het Nederlands vegetarisme. In 1896 was Felix Ortt (1866-1959) Verschoor opgevolgd als voorzitter van de NVB. Ortt had belangstelling voor dierenbescherming, geheelonthouding, natuurgeneeskunde en spiritisme. In 1892 was hij vegetariër geworden om gezondheidsredenen, maar in 1896 werd hij Tolstojaan of christen-anarchist, en daarmee een ethisch vegetariër. "De christen-socialisten of Tolstojanen legden alle nadruk op de vrijheid van het individu en diens innerlijke zedelijke en sociale motivatie om tot een betere wereld te komen. Hun levensstijl betekende: geen drank, geen vlees, absolute geweldloosheid. Ze waren tegen vivisectie en kwamen op voor de vrouw als volstrekt gelijkwaardig aan de man. Ten diepste werd de seksualiteit zelf als een 'lagere' begeerte beschouwd, iets waar men bovenuit moest groeien" (Visser). Ortt nam deel aan de kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum "waar hij zijn natuurgeneeskundige aspiraties uitleefde en waar hij enige romans over schreef" (Röling). Hij behoorde met de Tolstojaan Louis Bähler (1867-1941) tot de groep 'Vrede' in Den Haag en in 1908 werd hij medewerker van Chreestarchia, het genootschap voor levensverheffing van Lodewijk van Mierop (1876-1930) te Soest. Ortt redigeerde het Vrede-tijdschrift (later De Vrije Mensch) en de Vegetarische Bode, het blad van de NVB. Om zijn opvattingen kwam hij in conflict met zijn functie als ingenieur bij Rijkswaterstaat. Hij nam ontslag en wijdde zich voortaan geheel aan de humanitaire beweging. Hij schreef artikelen en brochures over het vegetarisme, had daarbij een heldere betoogtrant, was voorzichtig en kritisch en genoot bij de leden een groot prestige. Hij stelde zijn persoonlijke overtuigingen vaak op de achtergrond om voor zoveel mogelijk vegetariërs aanvaardbare formuleringen te vinden. Niet zonder zelfspot schreef hij over een onjuist gebleken theorie over voedingszouten: "Met hoeveel welbehagen aten we onze rauwe sla, onze niet afgekookte spinazie en zagen de natron al bezig met alle bacteriën uit ons bloed te verjagen." Daniël de Clercq (1845-1931) volgde in 1898 Ortt op als voorzitter van de NVB. De Clercq was een practicus. Hij trok als propagandist het land in met stoomkoker, reformkleding, plantenboter, notenpreparaten, voedingszouten, vegetarische zeep, lectuur, schedels van apen en mensen, anatomische platen en een Weck-toetsel waarin hij een agentschap had. Net als Ortt was De Clercq actief in de Internationale Broederschap te Blaricum. Hij was ook medeoprichter van de Vereniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) en zette zich in voor landnationalisatie. Verder was hij kandidaat voor de Friese Volkspartij, later voor SDAP. Vanaf 1897 werd het vegetarisme zijn levenstaak. Namens het 'Vegetarisch Bureau' (1906) onderhandelde hij met fabrikanten voor een distributiestelsel van vegetarische producten. Hij was redacteur van de Vegetarische Bode, het tijdschrift van de bond dat vanaf 1897 begon te verschijnen. Rond 1908 bedroeg de oplage duizend exemplaren. De inhoud van de VB was steeds ongeveer hetzelfde. Er stonden berichten in over wreedheden tegenover dieren, over voedselvergiftigingen als gevolg van het eten van bedorven vlees, men volgde de onjuiste berichtgeving over het vegetarisme in binnenlandse pers en deed verslag van buitenlandse vegetarische publicaties. In de eerste jaren van de VB waren er regelmatig getuigenissen hoe lezers tot het vegetarisme gekomen waren. Meestal waren het verhalen over een langdurige ziektegeschiedenis met een snelle genezing nadat men eenmaal vegetarisch was gaan leven. In 1896 kwam de NVB door een erfenis in het bezit van een verzameling boeken over vegetarisme en natuurgeneeskunde. Hieruit ontstond een bibliotheek die De Clercq beheerde. De NVB gaf brochures en vlugschriften uit. Rond 1910 waren dat er zo'n veertig in totaal. De prijs was laag en er werd verlies op gemaakt. De NVB maakte niet slechts propaganda, maar behartigde ook de belangen van vegetariërs. Men zette zich in voor vegetarische voeding in het leger en de gevangenis (antimilitaristen kamen met justitie in aanraking). Men pleitte voor treincoupé's waar raampjes open mochten en er werd hulp geboden aan werkloze of zieke vegetarische arbeiders. De bond werkte zo nodig samen met andere belangenverenigingen over openingstijden van cafe's, tegen de vaccinatiedwang, voor de vrije uitoefening der geneeskunst, de geheelonthouders, de theosofen en de Vereeniging of de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Er waren stands op tentoonstellingen, waaronder die voor Vrouwenarbeid in 1898. Men vervaardige advertenties en reclameborden en groentehandelaren werden benaderd met affiches. In 1898 werd het eerste vegetarische restaurant geopend op de tentoonstelling voor vrouwenarbeid. Het restaurant werd een succes. De beheerster begon een permanent restaurant in Den Haag dat goed liep. Om beginnende restauranthouders te steunen werd in 1903 de NV 'Vegetus' opgericht. Toen dit plan mislukte zag men in dat alleen restaurants gesteund konden worden die vakkundig waren opgezet. Een andere dochterorganisatie van de NVB was de Vereniging van Vegetarische Kinderkolonies (1908) met de kinderarts G.A. Ootmar als voorziter. Het doel was om stadskinderen een vakantie in de natuur te bieden. In 1899 onstond de eerste afdeling in Haarlem. Weldra volgden Dordrecht, Enschede, Rotterdam en Utrecht. Maar die afdelingen liepen niet goed. De vergaderingen werden weinig inspirerend gevonden en er werd geklaagd over de geringe betrokkenheid van de leden, iets wat ook al op landelijk landelijk niveau een probleem was. De leden zagen elkaar weinig en daaraan was klaarblijkelijk ook geen behoefte. Dit zegt iets over de individuele wijze waarop het vegetarisme werd beleden en in de praktijk gebracht. Als onderwerp was het vegetarisme wellicht te beperkt om blijvend de interesse kunnen wekken. Men was vegetariër en interesseerde zich daarnaast voor of was actief bij allerlei initiatieven op het gebied van socialisme, antimilitarisme, anarchisme, vrouwenemancipatie, het naturisme, esperantisme, geheelonthouding, mystiek, boeddhisme of vrij christendom. Van dit alles was het vegetarisme onderdeeltje. Maar het had wel als voordeel dat men het individueel in de praktijk kon brengen zonder zich eerst te hoeven organiseren - dat kan men van het socialisme of het esperantisme niet zeggen. Argumenten Drie soorten argumenten voor het vegetarisme waren populair: medische, economische en ethische argumenten. In de beginperiode van de NVB lag de nadruk op de gezondheid. Het vegetarisme ondervond nog veel weerstand van officiële geneeskunde. De VB stelde dat het vegetarisme in combinatie met een natuurlijke leefwijze, ziekten kon helpen voorkomen en genezen en kwam met berichten over stokoude vegetariërs, over moeiteloze bevallingen van vegetarische vrouwen, over genezingen van chronische hoofdpijn, maagaandoeningen, slapeloosheid, eczeem en astma, bloedarmoede, rheumatiek, verwondingen, jicht, suikerziekte, typhus, diphterie, tuberculose en kanker. Vlees kon de weerstand verminderen en was de oorzaak van veel ziekten. Een vegetariër die vroeg stierf had de kwalen opgelopen in de tijd dat hij nog vlees at. Vlees had een vergiftigende werking, vooral de zogenaamde 'lijkgiften'. Het vlees werd niet verteerd, maar rotte weg in de darmen. Toen er later meer bekend werd over de voedingsleer werden de gezondheidsclaims iets voorzichtiger gesteld, terwijl ook de medici van hun kant schoorvoetend begonnen toe te geven dat er geen bezwaar was tegen een lacto-vegetarisch dieet. Vanaf 1902 werd het beeld van het vegetarisme in de pers voor het eerst iets gunstiger (hoewel de grote landelijke dagbladen daarin niet volgden). Om de relatie met de gevestigde geneeskunde niet te bederven - ook medici waren lid van de bond (in Frankrijk stond het medisch karakter van het vegetarisme zeer op de voorgrond en de vegetarische beweging werd daar door artsen geleid, waarvan er ook niet weinig gewoon lid waren) - was de NVB kritisch tegenover onbekookte aanhangers van de natuurgeneeswijze. Deze laatste groep richtte in 1903 een eigen Bond voor Natuurlijke Leef- en Geneeswijze op. Het idee dat vlees de dierlijke lusten opwekte werd meteen afgedaan als "een bewering van de eerste apostelen van het vegetarisme, die we nu ontgroeid zijn". Maar andere, moeilijk te bewijzen argumenten voor het vegetarisme werden soms aangevoerd. Zo zou plantaardige voedig innerlijke rust schenken. Er zou minder geweld en losbandigheid zijn. In de vleesstad Chicago was het misdaadcijfer niet voor niets hoger dan elders. Er gingen verhalen over slagers die gruwelijke misdaden pleegden. "Een officiële bevestiging hiervan", schrijf Röling, "werd gezien in het feit, dat in Engeland in moordzaken het hebben van het beroep van slager als verzachtende omstandigheid heette te gelden." Naar aanleiding van dit bericht was Jacob van Rees (1854-1928) vegetariër geworden. Engeland, het land met het hoogste vleesgebruik in Europa, was niet voor niets een koloniale mogendheid. Vegetarische volken waren niet oorlogszuchtig. Het vegetarisme leverde dus een directe bijdrage aan de wereldvrede. Japan gold als voorbeeld van een hoge vegetarische cultuur. Teleurstellend was daarom het nieuws dat de keizer van Japan had gezegd dat het Japanse volk meer vlees moest gaan eten, omdat de grote wereldrijken door staten waar veel vlees werd gegeten, waren gesticht. Verder zou vlees de dorst opwekken. Dit, in combinatie met gebruik van zout en kruiden, kon weer leiden tot alcoholconsumptie met alle gevolgen vandien. Ook de sexuele driften, zo dacht men, stonden in verband staan met vlees en drank. Pubers werd een vleesloos dieet aangeraden. Zo was de strijd voor het vegetarisme voor dus ook een strijd tegen de zinnelijkheid, de strijd van het 'Hooger Zelf tegen het lagere' (vergelijk Frederik van Eeden). Nog een stap verder gingen sommige 'occultisten' binnen de NVB. Vlees had een schadelijke uitwerking op de ziel. Vlees eten betekende dierlijke elementen in zich opnemen. Sommigen meenden dat vlees de communicatie met andere werelden verstoorde. Op grond van dergelijke medisch-religieuze overwegingen waren bijvoorbeeld theosofen vegetariërs volgens Röling (maar zie ook Vegetarianism and theosophy). Zij vormden binnen de NVB een aanzienlijke minderheid en kregen ook sympathie van andere vegetariërs. Naarmate de NVB ouder werd kwamen de gezondheidsargumenten steeds minder op de voorgrond te staan en het aantal pure gezondheidsvegetariërs bedroeg in 1921 zo'n 12%: deze groep noemde de gezondheid als uitsluitend motief voor hun overgang tot het vegetarisme; niet weinigen van hen zouden later ook andere argumenten gaan erkennen. De 'ethici' binnen de NVB vonden de gezondheidsvegetariërs maar 'egoïstische vegetariërs'. Ook economische argumenten speelden een belangrijke rol. Veeteelt, zo was de redenering, nam meer grond in beslag. Vlees was duur en de benodigde eiwitten konden veel goedkoper verkregen worden uit planten. Vegetarische voeding kon dus een bijdrage leveren aan het bestrijden van armoede en sociale ongelijkheid. Het economisch vegetarisme was een vorm van socialisme, "wat bij de sociaal-democraten ook als zodanig overkwam". Hoe was eigenlijk de relatie tussen socialisten en vegetariërs? Flink wat NVB-leden waren tevens lid van de SDAP (in 1913 op 25% geschat) en er vielen maar weinig beslist anti-socialistische geluiden te horen. De vegetariërs deden moeite om het vegetarisme voor arbeiders toegankelijk te maken. De bekendste voorvechter van een samengaan van socialisme en vegetarisme was De Clercq. 'Waarom voor mij vegetarisme en socialisme één zijn', is de titel van een veklaring die hij aflegde in de Vegetarische Bode (1902): "Voor allen dus, voor wie het vegetarisme iets meer betekent dan 'geen biefstuk eten', voor wie zich ervan bewust is dat de mens een kuddedier is, dus op samenleven aangewezen is, voor die vegetariërs is een verlagen van het vegetarisme tot een middel om persoonlike (egoïstiese) gezondheid na te jagen, zonder zich om Sociale Hygiëne, zowel lichamelike als geestelike, te bekommeren, ondenkbaar! Voor ons is juist daarom het vegetarisme zo'n blijde boodschap omdat het alleen is door te voeren met andere mensen in een andere (betere) samenleving. Kapitalisme en vegetarisme sluiten elkander uit! Socialisme en vegetarisme vullen elkander aan!" De dichter J.H. Speenhoff (1869-1945) parodieeerde de socialistische inslag van de vegetariërs: "In hun reine restauratie, is voor arm en rijk een plaasie ... Sociaalders, anarchisten, zoete idealisten ... brave armen, milde rijken, allen zijn ze huns gelijken" ('De vegetariërs, in: Gerrit Komrij, De Nederlanse poëzie van de 19e en 20e eeuw in 1000 en enige gedichten, 1980). Speenhoff liet de vegetariërs alle dagen van de week bonen eten: gekookt, gepoft en gestoofd. En goedkope pap: "Voor een heel klein beetje duiten, ga je je aan pap te buiten, voor een paar onnooz'le centen eet je appelen met krenten". Onder de NVB-leden waren ondertussen maar weinig arbeiders te vinden. De socialisten van hun kant legden de prioriteiten bij de misstanden in de mensenmaatschappij. Voor dierenrechten was eigenlijk geen plaats, vooral niet waar vegetarisme en socialisme tegenstrijdige belangen nastreefden. Een veelgehoord bezwaar van socialisten tegen het vegetarisme was dat men eerst de maatschappelijke problemen moest oplossen voordat men zich met het lot der dieren kon gaan bezighouden. Weliswaar hadden sommige socialisten sympathie voor het economische argument, maar juist daaraan kleefde een belangrijk bezwaar. Röling: "Niet voor niets was Domela Nieuwenhuis echter de belangrijkste vegetarische politicus in Nederland; de afkeer van compromissen verhinderde, dat het vegetarisme politiek enige rol speelde. Domela zal ook aan de vijandigheid van de SDAP tegenover het vegetarisme hebben bijgedragen; hieraan veranderde het aantal vegetariërs in de partij niets. 'Het vegetarisme is een pro-kapitalistische, anti-socialistische kwakzalving. Domela wil de arbeiders tevreden houden net als de kapitalisten', moet Van Ravestein geschreven hebben (VB 17(1914)). In Het Volk werd het vegetarisme alleen belachelijk gemaakt. Taferelen zoals uit Rusland, waar vergaderingen van de vegetarische vereniging werden verstoord door arbeiders, die riepen: 'Jullie leeglopers hebt het vegetarisme verzonnen omdat je geen vet verdragen kunt. Steek de handen uit de mouwen, dan zul je alles goed kunnen verteren', worden in Nederland niet vermeld. De vijandigheid van de socialisten was begrijpelijk in zoverre dat de vegetariërs met hun nadruk op de geringe behoeften van de mens de dringendheid van looneisen ondergroeven. Vleeseten was daarbij een symbool van het rijke bourgeoisleven. Waar de socialistischte partijen het meeste succes hadden wanneer ze voor directe verbetering van de omstandigheden konden werken, werd het binnen het bereik van de arbeiders brengen van vlees een aantrekkelijk propagandaobject. De oriëntatie op de bourgeoiswereld die de revisionisten tot stand wilden brengen en die de vegetariërs wilden ontlopen, deden hen op den duur de aansluiting met de sociaaldemocratie verliezen." Medelijden met mens en dier lag aan de basis van het ethisch vegetarisme. Het ging erom de 'som van het al lijden' te verminderen. De vraag hoe consequent men kon zijn was een ingewikkeld probleem waarover veel gediscussieerd werd. Ook over de vraag of planten bewust waren of gevoelens kenden, meestal ingebracht door tegenstanders van het vegetarisme, werd gediscussieerd. Het leek onwaarschijnlijk dat planten konden voelen en als men dus kon kiezen tussen het eten van dieren of planten, dan was de keuze makkelijk, zo luidde de redenering. Tegenstanders van het vegetarisme brachten ook naar voren dat er nog zo veel menselijke ellende was dat daar eerst iets aan moest worden gedaan. De vegetariërs stelden daar tegenover dat de mens zichzelf kon helpen maar dat dieren weerloos waren. Ook moest men op alle fronten tegelijk actief moest zijn: zolang er wreedheid in de wereld was, kon geen enkele sociale kwestie worden opgelost. Het vegetarisme leverde dus een belangrijke bijdrage aan het welzijn van mens en dier en de vegetariërs meenden met hun visie en leefwijze het kwaad bij de wortel aan te pakken. Een kleine minderheid binnen NVB erkende de ethische argumenten voor het vegetarisme niet. Een briefschrijver ergerde zich aan het boek van Henry Salt, in 1897 het Nederlands vertaald als De rechten der dieren. De kriticus beriep zich op het recht van de sterkste, de mens. Ortt riposteerde dat een derglelijk darwinistisch argument dan evengoed ter rechtvaardiging van de slavernij kon worden gebruikt. De ethici wonnen het dabat en waren sindsdien in de meerderheid. Voorzitter Nolthenius benadrukte dit in zijn openingsredevoeringen. Met een lezing 'De ethiek van het vegetarisme' trad hij op in openbare vergaderingen. Zijn hoogste ideaal was Parsifal-figuur van Wager: "durch Mitleid wissend". Uit een in 1921 gehouden enquête onder leden bleek dat bijna de helft van de vegatariërs zuiver ethische overwegingen opgaven als reden waarom zij tot het vegetarisme waren overgegaan. Anderen noemden een combinatie van ethische en andere motieven. Twaalf procent voerde de gezondheid als enig motief aan, maar voor die groep werden na verloop van tijd de ethische motieven dikwijls ook belangrijk. Ondanks de vrij sterke nadruk op de ethiek, bleef de NVB aan alle soorten argumenten aandacht besteden. Men ging er - wellicht terecht - van uit kandidaat-vegetariërs pas voor ethische argumenten gewonnen konden worden als zij eerst ook anderszins overtuigd waren. Naast medische, economische en ethische argumenten voor het vegetarisme werden soms ook esthetische argumenten gebruikt: pure weerzin tegen het slachten. Verder waren er historische argumenten waarbij het er om ging of de mens in de oertijd als frugivoor (vruchteneter) zou hebben geleefd en dus van 'nature' een vegatariër was. Men beriep zich op Darwin en Haeckel en wees op de grote overeenkomsten tussen vegetarische mensapen en mensen. Men redeneerde dat de verschillen tussen mens en dier veel kleiner waren dan men altijd had gedacht. Door de evolutie van het medelijden zou de mensheid een hoger stadium van beschaving binnentreden. De nieuwe mens zou zijn oereigenschappen hervinden. Als een vredelievende vegetariër zou hij weer leven als in de oudste oercommunes. Een circulaire opvatting van de geschiedenis! In Spanje, en vooral in Duitsland leefde het idee dat men door middel van het vegetarisme de evolutie een handje moest helpen. Vanuit die gedachte werden er vegetarische kolonies gesticht. De Clercq reageerde kritisch op de ideeën over een Germaanse veredeling van volk en ras door middel van vegetarisme: "Of in dat vegetarische klooster geen hoogmoed en valsch rassengevoel gekweekt zou worden??" In Nederland werden de racistische consequenties van het vegetarisme steeds van de hand gewezen. Ortt en anderen constateerden dat het historisch argument sowieso te speculatief was. Humanitarisme versus beperkt vegetarisme Ideeën over het vegetarisme waren waren opgenomen in een 'groot-humanitaire ideologie'. Deze ideologie werd wel nooit een gesloten doctrine, maar enige hoofdthema's waren toch min of meer herkenbaar. Zo'n thema was de verwachting dat de toekomst aan het vegetarisme zou zijn en dat een bijdrage kon leveren aan de schrijnende sociaal-maatschappelijke problemen. Oorlogen, ziekten en armoede konden door het vegetarisme worden voorkomen of bestreden. Door het niet eten van vlees en de daarmee verbonden mentaliteitsverandering meende men de maatschappelijke problemen bij de wortel beet te hebben. Het vegetarisme was holistisch. "Al het goede in den mensch welt ten slotte uit één zelfde bron. Als die bron zuiver is zijn ook de daden en aspiraties der menschen zuiver en goed. Wie voor de rechten der dieren strijdt en doof is voor het onrecht den menschen aangedaan, is éénzijdig; bij hem is de bron troebel. En wie alleen de belangen der menschen bevordert en voor het lijden der dieren onverschillig is, ook bij dien is de bron van goedheid niet zuiver" (VB 4 (1905):1). Een ander thema was soberheid. Zelftucht, zelfdiscipline (vergelijk Shaw) en zelfdwang werden dikwijls positief gewaardeerd. De niet-vegetarische wereld werd daarom wel beschouwd als beneveld. Een gevaar daarbij was dat de weinige sterken die er in slaagden voldoende zelfdiscipline op te brengen door de 'zwakken' als een onbereikbare, elitaire groep zouden gaan gelden, terwijl men dat nu juist niet wilde. Dat het vegetarisme zou voortkomen uit een ascetische neiging en grote opofferingen vereiste, werd dan ook beslist ontkend. Onthouding was voor de vegetariërs ook geen doel op zichzelf. Waar onthouding nuttig was, werd dat beredeneerd. Zo was het goed om af en toe te vasten om de organen rust te gunnen. Anderzijds benadrukte werd ook de hogere levensvreugde en het verfijnder genot van het plantaardig dieet benadrukt. Het soberheidsideaal kwam ook tot uiting in ideeën over luchtige kleding, slapen met open raam, koude baden of ongekunstelde sex. De NVB verenigde verschillende soorten vegetariërs. Er waren socialisten, antimilitaristen, 'occultisten' en geheelonthouders. Over het grotere verband waarvan het vegetarisme slechts een aspect was, konden de vegetariërs het met elkaar natuurlijk gemakkelijk oneens zijn. Voor een voorstel van Ortt in 1900 om een grote humanitariërsbond op te richten, bleek onder de leden dan ook te weinig draagvlak. Na het mislukken van zijn voorstel werd Ortt noodgedwongen voorzichtiger. Maar zijn opvolger De Clercq behield de totaal-humanitaire inzet wel. Tijdens zijn voorzitterschap drong hij aan op een alcohol-clausule in de statuten die er in 1901 ook daadwerkelijk kwam. Er werd over alcohol en tabak gediscussieerd en soms leek het wel of men eerst anti-militarist moest zijn om bij de vegetariërsbond te mogen worden toegelaten. Een kritische Meyroos hierover: "Zo zoetjes aan sluit hierbij aan om minstens een zekere hoeveelheid revolutionair temperament te vorderen van onze gewone leden" (VB 11(1908):165). Zo kwamen beperkt vegetarisme en totaal-humanitarisme tegenover elkaar te staan. De tegenstelling leidde ertoe dat De Clercq eind 1907 het voorzitterschap moest overdragen aan Nolthenius die het vegetarisme weer statutair in de beperkte betekenis herstelde. Opvallend is dat de meningsverschillen zonder grote ruzies werden opgelost. Een jaar later liet De Clercq zich weer in het hoofdbestuur kiezen. "Steeds minder werd de fictie gehandhaafd, dat alle leden enthousiaste propagandisten waren; de bond werd nu geacht deze taken uit te voeren. Het was gebleken dat 'onze zaak een wat men zou kunnen noemen geforceerde propaganda niet toestaat, dat zij daarvoor niet geschikt is. Onze zaak kan niet anders dan langzaam groeien, maar dat moet en zal zij ook'", schreef Nolthenius (VB 13(1910):399). Het vegetarisme was dus, voor ieder op verschillende wijze, verbonden met ideeën op religieus, medisch en sociaal-maatschappelijk gebied. Dit was dan ook een reden waarom er geen hechte vegetarische doctrine kon ontstaan. Men wilde zich vooral tolerant en voorzichtig opstellen, niet alleen ten opzichte van elkaar, maaro ook ten opzichte van de buitenwacht. De vegetariërs waren gematigde, rustige idealisten die waarschuwden tegen eenzijdigheid, fanatisme of isolement, ook al verlangde men privé nog zozeer naar het moment in de nabije toekomst waarop vegetarisme eindelijk de gewoonste zaak van de wereld zou zijn: Hoe heerlijk zou het zijn ... zich voor eenmaal eens helemaal vegetarisch uit te leven! Voor één dag onze vegetarische lusten eens bot te vieren: blootshoofd, blootsvoets, als vrije menschen in de vrije natuur zich eens echt als kinderen van één gezin te voelen, strevende naar eenzelfde ideaal, hopende op eenzelfde zegen ... - Albert Perdeck (Vegetarische Bode 16(1913):458) Op het breukvlak van twee millenia Helaas, het moment waar Perdeck van droomde lag niet in de nabije toekomst. Het lag ook niet in de verre toekomst. De Nederlandse Vegetariërs Bond heeft de twintigste eeuw overleefd. De bond had in 1989 zo'n 3300 leden: minder dus dan de Nederlandse Bond van Kievitseierenrapers en dat getal is helemaal niet te vergeleken met het ledental van de Algemene Nederlandse Wielrijders Bond. Maar gelukkig is het aantal vegetariërs in Nederland aanzienlijk groter dan die enkele duizenden leden van de NVB. Het 'beperkte' vegetarisme heeft binnen de NVB de overhand gehouden en de vegetariërs hebben hun baarden afgeschoren: "Vroeger was het veel idealistischer. Nu leven we in de tijd van de 'no nonsense'. Dat is ook in het vegetarisme merkbaar. Als wij zeggen: 'Wij zijn een bond voor mensen die geen vlees eten, die niet roken, geen alcohol drinken, die hun baard laten staan', dan komt er niemand! ... Vroeger had men als vegetariër meer metafysisch-religieuze motieven, allerlei ideeën over aarde-ontwikkeling, over het 'hogere', over 'de mensheid'. Daarin laat de Vegetariërsbond haar leden thans helemaal vrij", zegt Hans van Boven van de NVB (geciteerd uit Het Volkomen geen vleesboek, 1989:66-72). Toch willen de leden hun ideeën uitgedragen zien. Het vegetarisme blijft een ideaal. De nadruk ligt op de ethiek: "Wat er gebeurt met dieren is zo erg dat er de laatste vijf jaar door de Vegetariërsbond beleidsmatig voor gekozen is daar iets aan te doen ... Voor veel vegetariërs zijn de bio-industrie en het feit dat men dieren doodt omdat men iets lekkers op het bord wil hebben, verwerpelijk." Tegenover de idealen van vegetariërs staat de rauwe werkelijkheid van vlees-industrie, veeboeren en koning Klant die alle dagen van de week een 'veilig' en betaalbaar stukje vlees op zijn bord wil. Je vraagt je af hoe de industrie het voor elkaar krijgt om een kilo kip of karbonade in de supermarkt niet duurder te laten zijn dan een kilo sperziboontjes of tomaten. Dat heeft te maken met de productiewijze. "Waartegen vegetariërs zich in eerste instantie verzetten is het systeem, het systeem waarin het dier wordt gezien als ribbenkast waar vlees op komt te zitten", zegt Hans van Boven. Meer dan honderd jaar na de oprichting van de Nederlandse Vegetariërsbond bestaat dat systeem nog steeds. Het systeem is eeuwenlang onaangetast gebleven en het heeft zich geconsolideerd. Verzet daartegen verbindt de vegetariërs van het eerste uur met die van nu. Jan Romein liet de vegetariërs van het breukvlak vluchten in 'ideologische schuilhutten' maar over de reden van hun 'vlucht' weet de invoelende historicus niets te vertellen. Romein moet gedacht hebben dat vegetariërs vanwege hun burgerlijke afkomst het werkelijke leed in de maatschappij toch niet konden zien. Volgens Hugo Röling waren wij 'rustige idealisten' uit gegoede buurten. Het is waar, vegetariërs klommen niet op barricades. Is dat de reden waarom historici hen nauwelijks opmerkten? Misschien moeten vegetariërs hun baarden voortaan maar weer laten groeien. Opdat de mensen tegen elkaar op straat zullen zeggen: Kijk, daar gaat er eentje. En daar nog een, en nog een. Bronnen -Noordegraaf (1999) -Röling (1972) -Romein (1976) -De Nederlandse Vegetariërs Bond -Visser (1997) -Het volkomen geen vleesboek (1989) menukaart van eeden dèr mouw |