FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS
idealist als Jezus




23 juni 1999

menukaart
dèr mouw
nietzsche




Domela Nieuwenhuis




      Komt mee, komt mee, daar wordt een man gekruist. Daar is iets schoons te zien op Golgotha - Ferdinand Domela Nieuwenhuis citeert Multatuli


Het bovenstaande is gebaseerd op Jan Meyers, Domela, een hemel op aarde: Leven en streven van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Amsterdam 1995.


Tijdens zijn leven maakte hij vier periodes door waarin hij steeds na hevige strijd oude denkbeelden van zich afschudde om nieuwe denkbeelden te omarmen. Bij zijn gedaanteverwisselingen bleef hij wel steeds geloven in de goedheid van de mens en de maakbaarheid van de samenleving. De geschiedenis heeft hem daarin gelijk gegeven. Want de strijdpunten waarvoor hij zich heeft ingezet, werden later stuk voor stuk gerealiseerd.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846 - 1919) kwam uit een statig luthers domineesgezin en als kind wist hij wat hij wilde worden. "Kerkje spelen was lange tijd een manie van Ferdinand. Met blokken gaf hij kansel en kerkbanken aan en met visitekaartjes diverse kerkgangers. Papa's kaartje kwam na een plechtige gang door het middenpad op de preekstoel terecht." Hij was introvert, maar ook eigenzinnig en principieel. Tijdens het propedeutische examenfeestje namen vrienden hem mee het bordeel in. Zo ging dat onder studenten. Maar Domela weigerde. Hij wilde trouwen met een ongerept meisje en vond dat ongerepte meisjes hetzelfde mochten verlangen van hun aanstaande minnaars. Principieel? Ja. Maar ook gewoon eerlijk en consequent. Domela leefde naar zijn opvattingen. Een groot deel van zijn financiële reserves zou hij later weggeven aan de zaak van het socialisme. Zijn levensdievies: terar dum prosim, ik mag ten onder gaan, als ik maar nuttig ben. Aan het eind van zijn leven was hij een berooid man en arbeiders zamelden geld voor hem in.

Als theologiestudent begon hij liberale opvattingen aan te hangen (Feuerbach). De wonderverhalen uit de bijbel moesten het ontgelden. Zijn geloof werd rationalistisch. Theologen beweerden zelfs dat Jezus nooit had bestaan. Toch wilde Domela nog steeds predikant zijn.
Om dit te bereiken moest hij het proponentsexamen halen. Domela nam een zeer groot risico door zijn vrijzinnige opvattingen voor de examinatoren niet onder stoelen of banken te steken. Hij liet hen hevig discussiërend achter. Dat hij tenslotte slaagde had hij te danken aan de tweedracht die hij had gezaaid en zeker niet aan psychologisch of tactisch inzicht. "Zijn onwil om zich te plooien ... doet denken aan het aan Luther toegeschreven adagium: hier sta ik, ik kan niet anders." Hij was strijdbaar, 'bij het agressieve af'. En ook nogal intolerant. Met slechts weinigen was hij lang bevriend. Als predikant in Den Haag veroorzaakte hij een rel door zijn principiële weigering om de gemeente in de pinksterviering voor te gaan. Zijn waarheidsdrang was te sterk. Toch had hij niets van een mysticus. Hij vereenzelvigde zich volledig zich met de goede zaak, waarbij zijn geweldig ego steeds om de hoek kwam kijken, soms tot groot persoonlijk nadeel - en dat van de goede zaak. Lange tijd was hij de leider van het Nederlands socialisme en hij duldde geen anderen naast zich.

Zijn grote voorbeeld was Jezus van Nazareth met wie hij dikwijls werd vergeleken, "door vriend en vijand, bij gelegenheid ook door hemzelf". In Friesland werd hij 'us verlosser' genoemd en men sprak hem aan met Meester; bejaarde arbeiders noemden hem Vader. Hij bleef de 'vurige Jezus-fan' toen hij het christendom reeds lang vaarwel had gezegd en achtereenvolgens een korte periode pantheïst, toen socialist, sociaal-democraat, atheïst (agnosticus), en tenslotte anarchist werd. Voor hem was Christus niet de reddende verlosser aan wie men deemoedig zijn zondig leven uit handen geeft, maar een identificatiemodel voor zijn militant en onafhankelijk politiek activisme. Leven als Jezus was het thema van zijn eerste belangrijke preken geweest. Jezus en de Bijbel reikten hem ook de metaforen aan waarmee hij zich opwierp als de charismatische profeet van het Nederlandse socialisme. Volgens zijn biograaf was hij omgeven door 'een stralenkrans van hoge en reinde ideeën om zijn hoofd'. Blijmoedig nam hij het martelaarschap op zich toen hij weigerde onschuld te pleiten. Liever de gevangenis in, schreef hij aan Mimi Douwes Dekker, dan dat hij de naam noemde van de werkelijke auteur van het geschrift waarvoor de hoofdredacteur van Recht voor Allen, Domela, wegens majesteitsschennis werd veroordeeld tot twee jaar eenzame opsluiting. Voordat hij de gevangenis inging, hield hij een emotionele afscheidsrede. Domela was bang dat men hem in de gevangenis zou ombrengen. Hij citeerde de Christus: "Weent niet om mij, maar over uzelf en uwe kinderen". Elke hervormer heeft een via dolorasa, zei hij. En hij citeerde vervolgens Multatuli: "Komt mee, komt mee, daar wordt een man gekruist. Daar is iets schoons te zien op Golgotha". Hij bracht een offer met zijn lichaam. Maar het geestesvuur werd er alleen maar door aangewakkerd, en Domela wist dat ook de vervolgingen de vroege christenen sterk hadden gemaakt.

De Jezus van Domela was een wereldse figuur met uitgesproken politieke opvattingen die precies overeen kwamen met die van Domela zelf: in zijn voor-socialistische periode een vooruitstrevende liberaal, propagandist voor de verbetering van de bestaande maatschappij en de menswaardigheid. Later, toen hij het christendom definitief vaarwel had gezegd, kreeg zijn Jezus revolutionaire en anarchistische trekken. Als predikant legde hij de nadruk op maatschappelijke kwesties. "Door vermenselijking van Christus werd het christendom een pure maatschappijleer, kerk en samenleving een twee-eenheid."

Niet alleen met Jezus werd hij vergeleken, ook bijvoorbeeld met Paulus: "Niet het domineeschap verleende hem prestige (het oude socialisme was antikerkelijk, zelfs antigodsdiesntig), maar juist het feit dat hij het vaarwel gezegd had, het element van zijn bekering - net als bij de apostel Paulus die voor de eerste christenen aanzien ontleende aan het contrast met zijn voregere zondige wandel." En dan was er Job. Domela's leven was één grote aaneenschakeling van tegenslagen. Drie Johanna's, zijn vrouwen, stierven in het kraambed. Een onbeschrijflijk leed dat Domela stil met zich meedroeg.

Reeds als dominee stelde hij belang in de schrijnende sociale ongelijkheden van zijn tijd. Hij bestudeerde de grote economen, de utopisten en de socialisten. Hij schreef stukjes in de Werkmansbode en bezocht vergaderingen van het Algemeen Nederlands Werkliedenverbond. Hij was betrokken bij de oprichting van de pacifistische Vredebond (1870). Zijn preken trokken ondertussen veel volk. Domela werd 'de sociale dominee' genoemd. Daden vond hij belangrijker dan christelijke woorden. Hij preekte over de naleving van Christus. Het deed er niet toe of men in Jezus geloofde of niet.

Domela was een keiharde werker. Hij had doorzettingsvermogen, geduld en zijn toewijding was volledig. Hij dweepte met ideeën, niet met mensen - met uitzondering misschien van Multatuli, die op hem een grote invloed had. Maar Multatuli was elitair en conservatief en bepaald anti-marxistisch. Domela vergaf Multatuli voor zijn dwaling.

Toen Domela zich marxist ging noemen, kon hij toch het door Marx verachte utopisme niet loslaten. Hij lijkt zich aanvankelijk niet bewust geweest te zijn van dit essentiële verschil tussen hem en Marx. Hij was geheel in hoop en idealisme gevestigd. Daaraan ontleende hij ook zijn grote overredingskracht. Wanneer Domela sprak, dan straalde er een groot licht, zoals iedereen die hem gezien en gehoord heeft, bevestigt: het kerkvolk, de Nederlandse intellectuele elite w.o. Frederik van Eeden, de stakende arbeidersscharen of de kopstukken van de socialistische internationale. Later kwam het tot een botsing met Marx en Engels. Zij vonden hem een maar lastige, steeds op de voorgrond tredende horzel uit een onbeduidend landje waar de Revolutie toch wel niet beginnen zou.

In 1881 verruilde hij het socialisme voor de sociaal-democratie. In de drie jaar dat hij voor de Sociaal-Demokratische Vereeniging in de Kamer zat (1888 - 1991), zette hij zich in voor kwesties die tot de grote verworvenheden van ons bestel worden gerekend. Verworvenheden die de tweede en derde generatie arbeiders- en middenstandskinderen op dit moment soms weer voor lief zijn gaan nemen en, eenmaal aan de bak gekomen in de betere bestuurlijke banen, technocratisch begonnen af te schaffen in de hoop dat privatisering, marktdenken en commercie het gemeenschappelijk belang, de welvaart en de werkgelegenheid beter zullen dienen dan de staat. Maar dit zijn slechts accenten. Want Domela's programmapunten vormen nog steeds het fundament van onze verlichte samenleving. Aan het einde van de negentiende eeuw klonken zijn ideeën nog verachtelijk radicaal, ja, crimineel zelfs. Hij werd bij voorbaat weggestemd in de Kamer en weggehoond in de conservatieve en liberale pers. Domela Nieuwenhuis werd voorgesteld als een gevangenisboef die het koningshuis had besmuikt. Geen enkele motie, geen enkel programmapunt heeft weten te realiseren, of dit nu het algemeen kiesrecht was, de gelijkheid van man en vrouw, de achturige werkdag, het openbaar vervoer in handen van de overheid, minimumloon, verbod op kinderarbeid, betaald zwangerschapsverlof, pensioen- en ziekenfondsen voor arbeiders, uitkeringen bij bedrijfsongevallen, beëindiging van de Atjeh-oorlog en het kolonialisme in het algemeen, afschaffing van accijnzen op de eerste levensbehoeften, afschaffing van tol op de rijkswegen, de instelling van een centraal bureau voor statistiek, leerplicht en gratis scholing, betere salarissen voor leerkrachten, de scheiding van kerk en staat, de droogmaking Zuiderzee en de cultivering van woeste gronden, verbetering van het gevangeniswezen of de werkomstandigheden van gevangenispersoneel. Enzovoort.

In 1878 werd Domela vegetariër uit ethische overwegingen. Het vegetarisme was hem op het lijf geschreven. Afgaande op de biografie van Jan Meyers lijkt Domela aan het vegetarisme publiekelijk niet veel woorden te hebben vuilgemaakt, bij lange na niet zoveel als aan het socialisme en de drank: de vijand van de arbeiders. Domela rookte en dronk niet. Heeft Domela soms beseft dat het vegetarisme, anders dan het socialisme, een innerlijke aangelegenheid was, en geen politieke, waarvoor bovendien de tijd niet rijp was? Dit lijkt stug, gezien zijn strijdbaar karakter. Hoe het zij, voor het vegetarisme was geen plaats op de politieke agenda. Het vegetarisme zat hem eerder in de weg. Hij werd er in de ogen van anderen alleen maar nog eigenzinniger om.

Zijn latere anti-parlementaire, anti-autoritaire en vooral anti-Duitse opstelling in de internationale socialistische beweging kwam hem op een minachtende opmerking van Friedrich Engels (1820-1895) te staan, die niet naliet Domela om zijn vegetarisme verdacht te maken: "Domela wird völlig unverständlich. Is er nach allem vielleicht nicht Jesus Christus, sondern Jan van Leiden, le prophète de Meyerbeer? Vegetarismus und Einzelhaft (eenzame opsluiting) scheinen am Ende sonderbare Resultate hervorzubringen" (brief van F. Engels aan Laura Lafargue-Marx, 27 aug. 1889, MEW, Band 37, pp. 264-467), waaruit we kunnen afleiden dat Engels van het vegetarisme niets moest hebben en daarover zelfs een negatieve mening had.

Ook Karl Marx (1818 - 1883) was geen supporter van het vegetarisme en andere dierenrechtenkwesties. "He would probably not have supported the idea of animal rights", aldus Charlton et al (1993), "he certainly believed that nonhumans differed from humans primarily with respect to what he called 'conscious life activity'. According to Marx, a 'species being' such as a human, is conscious in a way that differs from animals--the former 'makes his life activity itself the object of his will and his consciousness' while the animal 'is immediately one with its life activity.'"
Waarschijnlijk houdt het gebrek aan interesse onder sommige communisten en socialisten verband met het beeld van de vegetarische beweging als een burgerlijk en elitair; de beweging zou een sta-in-de-weg zijn voor de arbeiders. "According to this view, the working class is seen as the victim of reform (op het gebied van dierenrechten) because reformers unfairly sought to abolish animal abuses by the lower classes, while leaving intact the blood sports of the rich, such as fox hunting" (Charlton et al). De socialistische historicus Jan Romein noemde het vegetarisme "een uiting van het slechte geweten van een heersende klasse die enerzijds niet langer overtuigd is van het goed recht harer heerschappij, en anderzijds daarin nog zo weinig bedreigd wordt dat zij zich veroorloven kan haar eigen tekort te onderkennen" (cit. Louter 1997). Het echtpaar Romein verklaarde Domela's soberheidsmanie, waartoe zijn vegetarisme dan gerekend moet worden, uit een onbewust schuldcomplex. Meyer hierover: "Zonder deskundige psychoanalyse is zo'n uitspraak ofwel een produkt van weergaloze intuïtie of een slag in de lucht; in elk geval is zij oncontroleerbaar als abtracte kunst."
Volgens Richard French, 'author of what is regarded as the definitive history of the anti-vivisection movement in the 19th century', zou de dierenrechtenbeweging zo weinig successen hebben geboekt door 'the profound indifference of the working class.'
Maar het beeld van het vegetarisme als een exclusief burgerlijke aangelegenheid is eenzijdig en doet geen recht aan de verbanden die er tussen vegetarisme en de andere sociale hervormingsbewegingen vanaf de late achttiende eeuw. Domela Nieuwenhuis is een mooi voorbeeld. Charlton et al noemen er nog een paar: "Nineteenth-century concerns for animals was very much expressed by liberals, such as Bentham and Mill, and socialists, such as Shaw, Henry Salt, and Edward Carpenter, all of whom opposed animal exploitation and were active in other social causes. For example, Frances Cobbe, who opposed animal exploitation, was a tireless opponent of cruelty toward women and children, and opposed pornography. Charlotte Despard, a vegetarian and anti-vivisectionist, was secretary of the Women's Social and Political Union, and went to jail for her activities in support of universal suffrage."


Terug naar Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Hij werd vegetariër nadat hij zich door Balzer, Duits pionier op het gebied van vegetarisme, had laten overtuigen. Meyers besteedt er weinig aandacht aan. Hij heeft meer oog voor de psychologische motieven, alsof een vegetariër toch een beetje verklaard moet worden. Dan komt 'het identificatiemodel uit Nazareth' weer goed van pas: "Voor zichzelf kon hij merkwaardig zuinig, om niet te zeggen krenterig zijn, zoals al bleek uit zijn afdingen van de hotelprijs, hoewel dat hoogst ongewoon was, en uit het feit dat hij via Adriaan op een koopje aan boeken probeerde te komen en aan wijn. Toen hij socialist was geworden, was het zijn ambitie om een voorbeeldig socialist te zijn. De handicap die zijn vermogen daarbij vormde, probeerde hij behalve door offers voor het goede doel te neutraliseren door uiterste soberheid te betrachten. Het voorbeeld van Jezus stond hem voor ogen. Al was hij atheïst geworden, er bleef een geur van reigie om hem hangen. Ascese was een soort cultus bij hem. De gereformeerde politicus Keuchenisu oordeelde: 'Toch is er in alles wat de heer Domela Nieuwenhuis doet, nog een gedeelte over van het evangelie, door hem weleer verkondigd. Hij is een voorbeeld van matigheid, ingetogenheid en rechtvaardigheid'. In 1878, toen hij zich tegenover Adriaan (Domela's liberale broer) voor het eerst socialist noemde, maar nog geen sociaal-democraat, werd hij vegetariër - samen met zijn kinderen en zijn huishoudster Johanna. Hij kwam ertoe onder invloed van Edward Balzer ... - vooral op morele grond, uit 'afkeer van wreedheid en moord op weerloze dieren' - ethisch vegetariër dus -, maar ook uit behoefte om te versoberen. Zijn huisarts raadde het hem af, voorspelde dat hij en de zijnen spoedig zouden bezwijken. Domala bleef tot op gevorderde leeftijd vitaal en zijn zoons waren op school de sterksten onder hun leeftijdgenoten. Behalve vegetariër werd hij niet-roker en geheelonthouder. Van tijd tot tijd had hij bij Adriaan een vaatje 'puike Rijnwijn' besteld. Dat was nu afgelopen en Wurst meenemen uit Duitsland, wat hij altijd graag had gedaan, was er ook niet meer bij. Later dronk hij ook geen koffie of thee meer. De soberheid werd hem niet alleen ingegeven door zijn identificatiemodel uit Nazareth. Ascese was in bij de beter gesitueerden in socialistische kringen. Uit hoofde van solidariteit - zoals in de jaren zestig van onze eeuw trendy idealisten zich solidariseerden met de werkende klasse door arbeideristische kledij, grove taal en een Lelijke Eend of zoveelstehandse Volvo. Friedrich Engels beweerde - in een verhandeling over de Duitse boerenoorlog van 1525 - dat verzaken van de geneugten des levens de gelijkheid onder de soialisten bevorderde, het revolutionaire élan en klassebewustzijn vergrootte en de tegenstelling tot de bezittende klasse accentueerde. In de tijd dat hij dit schreef, hield hij er een rijpaard op na en ging op vossejacht met adellijke heren... Achter Domela's soberheidsmanie zat bovendien de overtuiging dat weelde corrumpeert, een zuiver leven in de weg staat en de mensen vadsig en lui maakt. Een van de redenen waarom hij Indië los van Nederland wilde, was dat hij het ongezond voor onze volkskracht vond om op andermans arbeid te teren." Tot zover de biogafie van Jan Meyers.


Een oud woord: solidariteit

In maandbladen en bijvoegels hebben stukjesschrijvers het laatste anderhalf decennium over ons het einde van alle grote ideologieën afgekondigd. Als deze postmoderne these leidt tot bescheidenheid en men als er de nuances scherper door gaat zien, tant mieux. Maar wordt de these verkondigd door een tot zelfhaat vervallen voormalige linkse elite die met het eigen radicaal-marxistisch verleden worstelt, dan ruikt men onraad. We hebben de laatste jaren conformisme en een gevoel van politieke machteloosheid in de mode zien komen bij de arbeiders- en middenstandskinderen die onder Den Uyl waren gaan studeren in de woelige jaren '70 maar later, toen het postmodernisme kwam opzetten, over dit nieuwe tijdsgevoel beroepshalve beschouwende stukjes gingen schrijven in de opiniebladen en bijvoegels. De toon werd soms wat lacherig-ironisch. Het kan haast niet anders of het verlammende gevoel en het vrolijk nihilisme waaraan velen sindsdien uiting zijn gaan geven, zal vroeg of laat weer omslaan. Er zullen wel weer nieuwe ideologieën komen. Je moet niet er toch niet aan denken dat wij tot aan het einde der dagen bij de Albert Heijn in de rij zullen staan met bonuskaart en airmiles. De ideologieën zijn nooit helemaal weggeweest. Ideeën, ook 'ideologieën', kunnen onder bepaalde omstandigheden nuttige instrumenten zijn. Waar waren de Nederlandse arbeiders geweest zonder het 'idealisme' van Domela Nieuwenhuis? Zolang men zich niet volledig met een 'ideologie' identificeert, maar deze gebruikt als een middel in een rechtvaardige strijd, wat is er dan mis mee? Het oude solicialisme heeft inmiddels afgedaan. Sinds de jaren tachtig is een hele generatie begonnen met zijn marxistisch verleden af te rekenen. De 'arbeider' had toen reeds lang zijn CAO, zijn auto, zijn scholing en gezondheidszorg. Domela's grote idealen zijn stuk voor stuk verwezenlijkt en de 'arbeiders' waren veel eerder uit de geschiedenis verdwenen dan de neomarxisten en maoïsten aan de Nederlandse universiteiten. Wie goed oplette, was dit niet ontgaan. Zelfs de eerste idealisten als Herman Gorter en Domela Nieuwenhuis zagen in hun tijd reeds de grote arbeidersrevolutie mislukken. Tegen het einde van zijn leven verwierp Domela het socialisme als te eenzijdig en te materialistisch. Hij werd anarchist en antimilitarist "omdat ik zag dat het socialisme eenzijdig slechts de helft bevorderde van de bevrijding van de mens, door hem hoogstens te waarborgen dat hij geen honger en gebrek zou lijden, maar de mens niet geestelijk vrij maakte, daar hij gebukt kon blijven onder het gezag in welke vorm dan ook."
Een andere idealist, de dichter Herman Gorter, had, eenmaal bekeerd tot het communisme, een barre winterse tocht naar Rusland ondernomen om zijn opwachting bij Lenin te maken. Ook Gorter zag de Revolutie mislukken en hij was daar intens bedroefd om. Hij had zich de Revolutie toch meer voorgesteld als een internationale reidans van arbeiders die verbroederingsliederen zongen en elkaar de hand reikten om een grote kring te vormen rond de oceaan.
Bij deze premodernisten ging de hoop ondanks deze teleurstellingen echter nooit helemaal verloren. Zij werden niet ook cynisch en materialistisch. Hun zielen liepen weliswaar een knak op, maar zij ontkenden hun oude dromen desondanks niet. Zij kónden eenvoudig alleen maar mensen met idealen zijn. De oude socialistische ideologie mag inmiddels morsdood verklaard zijn, iets anders zal blijven voortleven en het steekt in de geschiedenis zo nu en dan de kop weer op ...

Tenminste één schrijnende kwestie weet ik die nog wel wat idealisme gebruiken kan. De strijd voor het dier. Het leed van dieren is niet uit de geschiedenis verdwenen. Integendeel, in de jaren vijftig van deze eeuw ontstond een moorddadige industrie die zijn gelijke in de geschiedenis niet kent. Vlees werd goedkoop. Het was er voortaan alle dagen van de week voor iedereen, ook voor 'arbeiders'. Vlees werd een recht.
Voordat apatische bijvoegelfilosofen de dierenrechtenfilosofie als een heilsideologie gaan afdoen, mogen zij ook bedenken dat de impliciete stellingname dat dieren geen rechten hebben en men ze rustig massaal kan blijven fokken, slachten en opeten, evenzeer van een oude ideologie is 'afgeleid'. We leven nog steeds in tijden waar het er wel degelijk toe doet waarvoor, en voor wie men partij kiest en of men, net als Domela, het nog kan opbrengen om eerlijk en consequent te zijn en zich zo nodig iets te ontzeggen: vroeger heette dat solidariteit.


Bronnen

-Charlton et al (1993)
-Louter (1997)
-Meyers (1995)



menukaart
dèr mouw
nietzsche