IMMANUEL KANT personen en dingen 9 januari 2000 menukaart romantici rousseau Kant
Handel zo, dat de stelregel van uw wil als beginsel van een algemene wetgeving zou kunnen gelden. Dit is Emmanuel Kants (1724-1804) beroemde categorische imperatief. Twijfelt men aan een bepaalde handelwijze, dan dient men zich af te vragen wat er met de mensheid gebeuren zou wanneer iedereen volgens deze regel zou handelen. Men mag de ander nooit behandelen als een middel. Ieder mens is een doel in zichzelf. De categorische imperatief geldt voor alle rationele wezens die de imperatief als plicht kunnen begrijpen en toepassen en is ook uitsluitend op hen van toepassing. Tot de rationele wezens rekende Kant helaas niet de dieren. De categorische imperatief bepaalt wat onze objectieve doelen moeten zijn. Deze objectieve doelen mag men niet verwarren met de subjectieve doelen, die uit zinnelijke prikkels en verlangens voortkomen en die per individu verschillend zijn. Subjectieve doelen worden niet ingegeven door de rede en betreffen het louter materiële. De veranderlijke zinnelijke neigingen kunnen nooit de basis vormen van een algemeengeldend moreel principe en vervreemden de rede van zichzelf. De objectieve doelen daarentegen zijn zuiver redelijk en alle redelijke wezens streven deze doelen dan ook noodzakelijk na. Ze zijn universeel. Het zijn doelen-in-zichzelf. Wat zijn nu de objectieve doelen? Volgens Kant bestaan er twee. Het zijn de niet-fysische rationele natuur zelf en de 'dragers' van die rationele natuur, de rationele wezens. Dat zijn de mensen. De imperatief vereist dat we niet alleen onze eigen ik, maar alle andere dragers van de rationele natuur respecteren. Wie eenmaal de plicht tot de doelen inziet, wil ook de middelen die vereist zijn om die doelen te bereiken. Het is onze plicht om de middelen te gebruiken. Kant onderscheidt twee soorten verplichtingen. De verplichtingen tot de objectieve doelen (de rationele wezens en de rationele natuur) noemt hij direct, verplichtingen ten opzichte van andere wezens en dingen zijn indirect. Het is dus niet zo dat wij ten aanzien van het niet-rationele, dus van alles wat geen doel-in-zichzelf is, geen verplichtingen hebben. Maar alleen ten aanzien van rationele wezens hebben wij directe verplichtingen. Het hebben van een rationele natuur bepaalt of 'iemand' of 'iets' een doel-in-zichzelf is. En precies vanwege hun rationele natuur worden mensen personen genoemd. Al het andere behoort tot de dingen: de 'dingen' hebben slechts een relatieve waarde als middelen-tot-een-doel. De mens heeft alleen directe verplichtingen tegenover de mens, zegt Kant. De mens is het enige wezen dat in staat is tot de plicht. Op twee plaatsen in zijn werk zegt Kant dat de categorische imperatief geldt, niet voor de mens, maar 'voor alle rationele wezens'. Bestaan er soms andere rationele wezens dan mensen? Heeft Kant misschien de goden en engelen op het oog? Nee, want ten aanzien van deze zuiver ideële wezens, hebben wij een eigensoortige verplichting, een religieuze verplichting: het is de plicht om onze directe verplichtingen op te vatten als geboden van God. Men kan de de zinsnede over 'alle rationele wezens' daarom beter hypothetisch opvatten: mochten er niet-menselijke rationele wezens bestaan, dan hebben wij ook tegenover deze 'personen' directe verplichtingen. Mocht blijken dat dieren 'rationeel' zijn - al was het maar een klein beetje -, dan zou dat in de kantiaanse ethiek meteen consequenties hebben voor de manier waarop wij dieren moeten behandelen. Echter, een obstakel is het strikt dualistische karakter van de rationaliteit bij Kant. Je bent rationeel, of je bent het niet. Daartussenin is niets. Ben je rationeel, dan kun je morele beslissingen wegen en evalueren en verantwoordelijk handelen naar universele principes. Je bent een 'persoon'. Ben je niet rationeel, dan ben 'je' een 'ding'. Welke consequenties heeft dit rigide onderscheid voor het morele denken over kinderen, seniele mensen, geestelijke gehandicapten of dieren? Zijn zij 'dingen'? Hebben wij ten opzichte van hen dan geen directe morele verplichtingen? Ten aanzien van kinderen erkent Kant inderdaad dat ze soms als dingen worden behandeld. Hij geeft als voorbeeld dat een kind aan zijn ouders toebehoort en wanneer het wegloopt kan het tegen zijn wil naar hen worden teruggebracht. Toch lijkt het absurd om kinderen met dingen te vergelijken. De dualistische voorstelling van de rationaliteit kan daarom beter worden vervangen door een graduele, vindt Jones: 'iemand' of 'iets' is in meer of mindere mate 'rationeel'. En dus ook in meer of mindere mate een 'persoon' in kantiaanse zin. De klasse der rationele wezens valt zeker niet nauwkeurig samen met de klasse der 'mensen', zoals Kant meende. Heb wij volgens Kant ten aanzien van dieren nu geen morele verplichtingen? Mogen wij dieren behandelen zoals het ons uitkomt? Nee, zegt Kant, want ten aanzien van dieren hebben wij nog altijd indirecte verplichtingen, zoals wij indirecte verplichtingen hebben ten aanzien van alle middelen-tot-een-doel. Maar opnieuw blijkt het strikte onderscheid tussen rationeel en niet-rationeel, tussen en 'persoon' en 'ding', te weinig verfijnd en te gekunsteld om er de morele status van dieren mee te verantwoorden. Het lijkt alsof Kant dit intuïtief aanvoelt wanneer hij aan het 'geanimeerde deel van de schepping' toch een aparte status lijkt toe te kennen wanneer hij opmerkt dat er een zekere analogie bestaat tussen de menselijke en de dierlijke natuur. In zoverre het handelen van dieren met dat van mensen vergelijkbaar is en uit dezelfde principes voortkomt, vervullen wij onze directe plicht ten aanzien van de menselijke natuur wanneer wij dieren juist behandelen. Hij die wreed is voor dieren, zegt Kant, wordt hard in zijn omgang met zijn medemensen. Zachtaardigheid jegens dieren maakt ons omgekeerd humaan tegenover de medemens. Wreedheid en geweld ten aanzien van dieren zijn op intieme wijze in strijd met de directe plichten van de mens ten opzichte van zichzelf. Als wij dieren wreed behandelen dan neemt ons vermogen om compassie met hen te voelen ('man's shared feeling of their pain') af, een 'predispositie' die ons juist goed van pas komt in relatie tot de medemens. Kant verfoeit de 'kwellende fysische dierenexperimenten omwille van zuivere speculatie'. We moeten ons uiterste best doen om de kennis die met dergelijke experimenten gemoeid is, op een andere wijze te verkrijgen. Pas wanneer dit onmogelijk zou zijn, mag een mens ten opzichte van dieren 'wreed' handelen. Ook anderszins moeten wij dieren goed behandelen. "Treating non-human animals in ways 'unfitting to their nature' is quickly found to be morally wrong; we could never will the misuse of means in willing the ends", aldus Jones. We moeten volgens Kant zelfs dankbaar zijn voor de devotie van een oude hond en de loyaliteit van een afgedankt paard, "alsof zij (volwaardige) leden van het huishouden waren". Kant's ethiek wordt dikwijls 'koud' en 'harteloos' genoemd. Maar in deze voorbeelden spelen sentimenten een belangrijke rol. "Toch merkwaardig", merkt Jones op, "voor iemand die de moraal heeft willen vestigen op de fundamenten van een metafysica zoals die door de rede alleen kunnen worden ontdekt". Wanneer Kant spreekt over de analogie tussen mensen en dieren, kan men denken aan emoties. Een interessante vraag is hoe de emoties van dieren zich verhouden tot de rationaliteit? Volgens de filosofen Alexander Broadie en Elizabeth Pybus heeft Kant bedoeld dat dieren zich gedragen alsof zij een zekere psychologische toestanden met mensen delen. Maar, zeggen deze filosofen, als Kant de mens de loyaliteit van een oud paard en de devotie van een hond laat prijzen, dan verwijst hij uitsluitend naar het gedrag van dieren en niet naar een 'higher-order mental rationale'. De analogie is daarom slechts een uiterlijke, observationele overeenkomst. Jones vindt deze interpretatie hol. Kant lijkt wel degelijk te willen impliceren dat dieren zekere karakteristieken met ons delen. Het lijkt er meer op alsof Kant met de analogie tussen mens en dier het al te dualistisch karakter van zijn rationaliteitconcept enigszins heeft willen bijstellen. Gevoelens van dankbaarheid mogen dan tot de indirecte verplichtingen behoren die wij ten opzichte van de dieren hebben. Maar, zo voegt Kant toe, opgevat als directe verplichtingen, zijn het nog steeds verplichtingen ten opzichte van onszelf. De kantiaanse ethica is daarom speciocentrisch. Te zeggen dat het verkeerd is dat ik mijn hond sla omdat ik daarmee mijzelf, en de gehele rationele mensheid immoreel behandel, maar niet mijn hond, is contra-intuïtief en nogal verontrustend, zo niet ronduit schokkend. Kant noemt de vivisectionisten wreed, maar het is een wreedheid die onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd is "daar dieren beschouwd moeten worden als instrumenten voor mensen". Jones: "Efforts such as these--the excluding of certain beings from the scope of moral consideration due to their apparent 'lack of a rational nature'--certainly have historical human analogs, e.g., the labeling of women and blacks as 'irrational beings' so as to open them up to 'justified' abuses such as subjection and slavery ... If infants, the senile, and other human moral patients are 'akin to things,' what kind of 'use' of them is compatible with such a conclusion? ... It's not clear how Kant would respond. He might assert that membership in the class 'human beings' is enough to gain 'person' status. Not only might we see this as a rather arbitrary distinction, but his own references to children as being 'akin to things' would seem to betray a certain disingenuousness in this type of response. Perhaps Kant might appeal to the 'divine nature' of human beings. If that be the case, the argument for personhood would then shift from a rational to a dogmatic one, a move Kant would certainly not want to make." Het bovenstaande is samengevat uit Bob Jones, Kant and the Problem of Non-Human Animals, 1996. menukaart romantici rousseau |