JOTIE T'HOOFT inktzwarte romantiek 31 juli 2000 menukaart sheldrake kousbroek Jotie T'Hooft
Jotie T'Hooft (1956-1977) was gefascineerd door het woord. Reeds als kind begon hij met schrijven. Hij had gevoel voor taal en een grote, nogal morbide verbeelding. Daarbij werd hij nauwelijks door enige kennis van wiskunde of andere nuchter makende inzichten gehinderd. Humoristisch schrijft hij over zijn mislukken als natuuronderzoeker: Vrij vroeg in mijn jeugd leerde ik, dat de wind een 'luchtverplaatsing' is ... Een weinig later ... raakte ik ervan overtuigd dat water enkel aan de buitenzijde nat was; een wasbak was bijgevolg gevuld met een luchtbel omgeven door een vlies van water. Daaruit volgde logisch, dat als ik razendsnel een gebalde vuist door het vlies heen stak en, na geruime tijd erin te hebben verbleven, even snel terugtrok, tenminste de handpalm droog moest blijven. Mijn miljoenen pogingen faalden en ik gaf het tenslotte op. Behalve taalgevoel en verbeelding had hij nog een fijngevoelige antenne: "Soms voel ik me een grijze oester, die onbeschermd alles opneemt in z'n weke vlees, elk gevoel, elke stemming." Van alles wat er zinderde in de ether eind jaren zestig en begin jaren zeventig, stemde hij af op wat het beste paste bij zijn inktzwarte romantische persoonlijkheid. Van Neil Young, Leonard Cohen, de Velvet Underground, Marcuse, Kafka tot en met Keith Richard, Baudelaire, Aleister Crowley en de Grateful Dead. Jotie was niet alleen van jongs af aan een literatuurfreak, maar las daarnaast veel over onderwerpen uit het alternatieve sirkwie, linkse politiek, zenboeddhisme, Krishnamurti, de kabbala, occultisme en satanisme, psychoanalyse, macrobiotiek en de hippiefilosofie. Een naar trekje, zo vond hij zelf ook, was zijn sterke narcisme. Voor de spiegel studeerde hij dandyeske poses en verleidelijke blikken in. Hij had zijn mooie, meisjesachtig uiterlijk lief ('de onbeschrijflijke schoonheid van mijn gelaat') en verzorgde het met haarmiddelen, paarse nagellak, henna-kuur en zwart kohlpotlood. Jotie was bang voor het verval van zijn schoonheid en die angst lijkt verband te houden met zijn zelfmoordneigingen. Hij schrijft hij over de walgelijke lelijkheid van mensen: "De angst wordt groter; het kan niet lang meer duren voor men merkt dat ik Anders ben, d.w.z. dat ik van Een Andre Planeet kom, Ander denk en doe en beleef. Maar het is misschien nog beangstigender als men mij niét herkent, als ik mij zal moeten identificeren met die stinkende, vette meute ongdierte rondom mij" ('De bedreiging'). Terwijl zijn junkievrienden hem als hun vanzelfsprekende leider accepteerden, meisjes en mannen voor hem vielen (Gerard Reve stuurde nog brieven met onverhulde erotische toespelingen waarop Jotie niet inging), voelde de jonge god zich volkomen onbegrepen en verlaten, ja, een buitenaards wezen, daarom ook niet gebonden aan wetten en regels. Tijdens de eerste stralende lentedagen was hij ongelukkiger dan ooit en voelde hij zich meer dan anders afgesneden van contact. Zijn levenswandel en gedichten staan in het teken van deze vervreemding en het gemis. Terwijl zijn leeftijdgenoten voetbalden, las hij Kafka. Van het standsverschil was hij zich terdege bewust. Hij voelde zich niet slechts geïsoleerd, maar ook superieur. Een kritische waarnemer van het opvoedingsgesticht waar Jotie was terechtgekomen, noteerde in het dagboek waarin de ontwikkelingen van de 'patiënt' nauwgezet werden bijgehouden: "Kijkt niet mee naar de film Tarzan en de amazonen. Zet zijn rond hippiebrilletje op. Maar 's avonds in bed heeft hij dat niet nodig om te lezen." Schijnbaar achteloos liet hij zijn literatuurboeken op het nachtkastje slingeren. "Hij beweert niet aan sport te kunnen doen, wegens te lage bloeddruk", vermeldt het dagboek. Jotie leek zachtmoedig. Maar binnenin hem woonden duistere krachten, geweld en haat. Kon hij liefhebben? Men zou het zijn junkievrienden moeten vragen en de onschuldige meisjes met wie hij de nacht doorbracht. Bij enkelen van hen vond hij rust en dan ging het, gemeten naar burgerlijke maatstaven, beter met hem. Maar steeds viel hij terug in zijn duistere grondstemming. Dit ondanks de mystieke visioenen die hij beweerde te hebben en het lucide geluk in sommige van zijn dichtregels.
verdwaal wisselen zich met dagen waarop ik de wereld doorschouw als een kristal ... Er zijn momenten waarop ik eeuwenlang mijmerend volmaakt gelukkig ben: wanneer ik dan mijn handen op de aarde leg zijn het kleine handen. In de laatste jaren van zijn korte leven begon Jotie ten negatieve te veranderen. In die periode was hij zich gaan toeleggen op de magie. Toen hij meende het ambacht eenmaal onder de knie te hebben, begon hij zich als een heuse meester van het astrale op te werpen. Daarbij kwamen zijn suggestieve, theatrale en bluftalenten goed van pas. Gebruik makend van zijn indrukwekkende verschijning en wat LSD-pillen wist hij zij kandizie schokkende en geestverruimende inzichten te verschaffen. Volgens zijn vriend Chris Dhaenens bewandelde Jotie toen 'het pad van de macht': "Onder de sluier van de magie worden zijn prooien kwetsbaar; mannen krijgt hij in een intellectuele greep en vrouwen maakt hij verslaafd aan zijn seksuele capaciteiten." Verdwenen was toen de radeloosheid van de jonge puber die nog geprobeerd had zichzelf aan zijn vader, een brave schoolmeester, uit te leggen. Jotie had als jonge puber De steppewolf van Hermann Hesse gelezen en dat boek zou een blijvende, diepe indruk op hem maken. "Als je dit gelezen hebt", zei hij tegen zijn vader, "zal je mij volledig begrijpen". Het moet de zoon pijnlijk getroffen hebben dat de vader het boek na enkele bladzijden alweer opzij legde. Hij begreep het niet. Jotie was geobsedeerd door de kleur zwart. Net als Nico van de Velvet Underground had hij zijn appartement in Sint-Agatha-Berchem volledig zwart geschilderd. Zelfs de meubelen waren zwart en binnenshuis droeg hij er voor de zekerheid nog een zonnebril met spiegelende glazen bij. Met gebogen hoofd zat hij in de zwarte kamer in het zwarte huis. Ten prooi aan een ongeneeslijke, zesvoudige verslaving, uitgereisd, moegefuifd, scheelgekeken richtte hij nu zijn blik op het eenvoudigste wat hij vinden kon: zwart. Zwart waren zijn ogen, zijn haar, zijn kledij, zijn woning en zijn meubelstukken. Zwart waren zijn gedachten en daden, zo hadden mannen en vrouwen uit alle delen der wereld hem meermaals verzekerd en zwart waren meestal zijn nagelranden ... In ordners, catalogi en tapes had hij alles verzameld wat enigszins met zwart in verband stond. De zwarte kunst kende voor hem geen geheimen ... In het korte uur voor de ochtend, wanneer de nacht op zijn diepst, kilst en vooral op zijn zwartst is, rees hij overeind uit de zetel en zette de weinige schreden tot de bibliotheek waar zijn vingers rusteloos heen en weer schoten door de archieven van het zwart. Het nigredo van de alchemisten had hem geboeid tot hij ontdekte dat hij het niet verwerven kon zonder het albedo (witte) ... Een verblijf aan de Zwarte Zee had hem onnoemelijk verveeld ... Uit dezelfde periode dateren zijn bezoeken aan de Zwarte Piramide en aan enige, aan antropologen nauwelijks bekende volksstammen die in Afrika ... hij was afgedaald in koolmijnen en had geduldig naar verhalen over de Zwarte Hand, de Zwarte Hond en de Zwarte Man geluisterd, zowel in zijn geboortestreek als in afgelegen hoeken van Transsylvanië. Pikzwart, koolzwart, roetzwart, potzwart: alles had hij tot in de verste oorsprong der mensheid achterhaald. - 'Schwarz & Black' Zijn obsessie voor zwart hing samen met een andere obsessie: die voor de dood. Als kind verzamelt hij schelpen, niet om hun vorm of kleur, maar omdat het huizen van dode dieren zijn. Hij experimenteert met mierenhopen waarop hij dierenkadavers legt die de mieren kaal vreten. Dat levert gave skeletten op die hij in zijn kamer uitstalt. Later zou er een mensenschedel bij komen, 'mijn trouwste vriend'. Jotie houdt van de lugubere sfeer op het rangeerterrein achter het ouderlijke huis en neemt zijn vriendinnen mee het kerkhof op. Als Jotie tweeënhalf jaar oud is, overlijdt zijn geliefde grootvader 'peter Elektriek' (invalide geworden bij de electriciteitmaatschappij). Zijn vader zei dat peter op 'een verre reis' was gegaan en nooit meer terug zou komen. Niet erg netjes, vond Jotie, om dan geen afscheid te nemen. Maar hij vond ook dat peter geluk had omdat hij zich nu nergens meer zorgen om hoefde te maken. Het commentaar hierop van de biografen moet een understatement zijn: "Een wat zorgwekkende uitlating voor een kind van tweeënhalf." Jotie wilde zelf ook dood. "De dood, zo wist ik inmiddels van Allen Ginsberg, was slechts een deur", schreef hij. Jotie was een 'geboren zelfmoordenaar'. In 1973 deed hij zijn eerste poging: "Ik nam een douche, trok mijn mooiste geborduurde hemd aan, schminkte me op in goede decadente traditie ... en parfumeerde me overdadig met het oog op eventuele doodsontlasting. Vervolgens zette ik me in lotushouding op de matras ... Bij de eerste tonen van het liedje dat ik a dieu had opgezet (This is the room van Lou Reed) tuimelde ik om ..." Zijn latere uitgever en schoonvader Julien Weverbergh: "Hij dacht dat hij helemaal op zou gaan en een bewuste geest worden in het heelal. Dus hoe rapper dood, hoe beter, hoe sneller deel van de kosmos. Zijn psychiater had me verteld dat hij van het soort zelfdoder was dat de drang essentieel in zich heeft." Er volgden nieuwe zelfmoordpogingen. De derde poging slaagde. Jotie stierf aan een overdosis cocaïne. "Beneden, in de woonkamer, hing de naald van de pick-up roerloos boven The End van The Doors. De repeat-functie van het toestel was nog ingeschakeld." Terwijl ik zit te kijken naar de foto op de kaft van Een zeer treurige prins, snap ik wel wat de meisjes in hem zagen. Jotie was mooi. En ik begrijp ook Jotie wel een klein beetje. Velen hebben net als hij in hun jeugd een periode van zwarte romantiek doorgemaakt, ook ik, al konden wij onze gevoelens niet zo goed onder woorden brengen als Jotie. Hij schreef voor zijn hele generatie: "Ieder mens heeft récht op de ervaringen die hem in deze wereld worden geboden, ook en zeker al kan hij na afloop geen 'Fleur du mal' of een ander kunstwerk op tafel leggen". Wij hebben onze Weltschmerz overleefd. Jotie niet. Ik identificeer mij nu meer met Joties vader. De schoolmeester. Wat moest hij doen? Wat had hij tegen zijn zoon moeten zeggen om te voorkomen dat de dingen zo'n tragische loop namen? Dat water ook vanbinnen nat is? Een lezer van deze website attendeerde mij erop dat Jotie T'Hooft vegetariër was. Volgens zijn biograaf Jean-Paul Mulders heeft hij enige tijd met het vegetarisme gedweept. Als kind hield hij van de natuur en van biologie. Hij hield ook van dieren, hoewel hij waarschijnlijk veel meer hield van hun namen en skeletten. Erg belangrijk zal het vegetarisme voor hem niet geweest zijn. In het verhaal 'Afscheid van jongensstad' beschrijft Jotie klinisch hoe hij een kruisspin tussen duim en wijsvinger dooddrukt en er daarna met zijn hakken op gaat staan. Hij wilde amoreel zijn en schreef tegen 'het institutionaliseren van een nieuwe moraal'. Hij veroordeelt de kritiekloosheid waarmee sommigen de macrobiotiek zijn gaan aanhangen. Ook met zijn vegetarisme wilde hij niet worden geïdentificeerd. In het prozastuk 'Het recht op hard drugs' schrijft hij: "Ik weet vrij goed wat macrociotiek is, en niet alleen heb ik de werken van Oshawa en zijn opvolger Kushi gelezen, maar ik heb me er zelfs een half jaar lijfelijk aan onderworpen. Het enige wat ik verder kan concluderen is dat het een systeem is en blijft ... en systemen lust ik niet ... Verder sta ik in het geheel niets voor of tegen maar geef losse randbemekringen bij wat mij in de kijker komt en ik ben dus net zomin 'vegetariër' als ik 'man' of 'ademhaler' zou zijn." [Toegevoegd november 2011: Marc de Mey, oud-klasgenoot van Jotie, schreef me, jaren nadat deze website tot stilstand kwam, een mail met zijn herinneringen:] "Tijdens mijn laatste jaar middelbaar (1974-75) belandde ik met mijn klasgenoot Herman Walleyn na de Vredesmars in "De Zjat" een obscuur etablisement in de buurt van de Gentse Sint Michielskerk. De Zjat werd uitgebaat door Dirk Walleyn en een compagnon en Jotie was daar ook actief. Wij aten er taart van de commune uit Sint Martens Latem, die toen ontluikend begon te leveren aan alternatieve zaken. De commune in Sint Martens Latem was macrobiotisch en stond aan de wieg van het merk Lima, dat nu in handen is van een heus bedrijf. Ik vrees dat Jotie niet echt natuurlijk of vegetarisch leefde. Hij was zelfs geen "alternatieve". Toen Jotie na het 2de jaar middelbaar van het Oudenaards college gegooid werd was hij (nog) niet met vegetarisme begaan. Wij zaten samen op zomerkamp van de jeugdbeweging en daar tierden de gehaktworsten welig. Daarna ging hij naar Gent op internaat in het Sint Lievenscollege en daar ontplooiden zijn linkse sympathiën, die er uiteindelijk voor zouden zorgen dat hij ook daar buitengegooid werd. In Jotie's verzameld werk pagina 653 staat een artikel uit 1976 voor het Oudenaardse jeugdtijdschrift BOK: Tegen het vegetarisme. Daar zet hij zich af tegen de fanatieke -ismen en -eiten. Maar is hij wel positief voor macrobiotiek omdat zij geen levende wezens van tweede orde doden of opeten. Ik citeer: "daar kan ik al beter inkomen, niemand kan een koe recht in de ogen zien met het vlees van een soortgenoot nog in de maag, mijn idee." Hij schopt daar als een moraalridder iedereen een geweten door te fulmineren tegen de onverdraagzaamheid aan beide zijden. Maar in het artikel staat ondubbelzinnig dat hij (op dat moment) geen vlees at. Jotie had interesse voor allerlei filosofieën en de macrobiotiek zoals hij die zag en beleefde is m.i. veeleer spiritueel met een ferme scheut mystiek en erotiek er bovenop. Ik heb al met al getwijfeld of Jotie T'Hooft wel thuishoort in deze geschiedenis. Het zou ook ongepast zijn om van Joties droevig levensverhaal reklame te maken voor het vegetarisme. Toch heeft Jotie T'Hooft over het vegetarisme nagedacht en hij heeft er ongetwijfeld iets van begrepen. Het zal Jotie weinig moeite gekost hebben om de verbanden op te merken tussen het vegetarisme en sommige andere progressieve idealen en de hele levensatmosfeer in de jaren van de generatiekloof. Ik herinner me die tijd. Ik was toen een puber. Onze ouders hadden de oorlog nog meegemaakt. Het had hen materialistisch gemaakt. Toen wij thuis kwamen vertellen dat wij voortaan niet meer naar de kerk wilden was de schok in het gezin dikwijls minder groot en stonden de blikken minder ongelovig dan toen wij voor het eerst onze beslissing kenbaar maakten dat wij voortaan geen vlees meer zouden eten. De generatie van Jotie T'Hooft heeft de jaren zestig en zeventig zien komen en zien gaan. Jotie stierf in 1977. Hij schreef nog drie stukken over de hippiebeweging, respectievelijk 'Hoe het groeide', 'Hoe het afgeknipt werd' en 'Wat er van overbleef'. Wij die de periode hebben overleefd, zijn nu zou oud als Joties vader en moeder destijds. Wat is er eigenlijk overgebleven? Hoevelen van ons werden toen vegetariër en zijn het nu niet meer? De gegevens in dit stuk zijn ontleend aan de biografie van Jean-Paul Mulders & Annick Lesage, Een zeer treurige prins: Het leven van Jotie T'Hooft, Antwerpen 1997. Enkele citaten zijn afkomstig uit het Verzameld proza, Antwerpen/Amsterdam 1982. Overige bronnen -De Clerck (zj) -JP Mulders, Een marsman op aarde -Vandaele (1997/98) -Vriese (zj) menukaart sheldrake kousbroek |