EGYPTE het veld der gelukzaligen 11 april 1999 menukaart hesiodus voorouders Men heeft gesuggereerd dat de eerste Griekse vegetarische bewegingen beïnvloed kunnen zijn door de Egyptenaren. Met name Het Egyptische dodenboek wordt genoemd als een mogelijke invloed. Welke vegetarische elementen zijn er in de dodenboekpapyri van de Egyptenaren terug te vinden? Onderstaande gegevens en citaten werden, tenzij anders aangegeven, ontleend aan Het Egyptische dodenboek (1992), ingeleid en vertaald door B. van der Meer, Edzina A. Rutgers en M.A. Geru. "Heil Unas! gij zijt zeker niet gegaan als een die dood is, maar als een die leeft om op de troon van Osiris te zitten." De Egyptenaren hadden een sterk besef van het leven na de dood en hun praktische bezigheden waren voor een belangrijk deel op het hiernamaals gericht. Het aardse leven was een brug naar de andere wereld. In de dodenboekpapyri tekenden priesters de geheime magische spreuken op waarmee de doden zich in het 'dubbele Veld der Gelukzaligen' konden beschermen tegen dreigende gevaren en waarmee ze de mogelijkheden van de ziel optimaal konden realiseren. Een fystiek exemplaar van de spreuken werd de doden in het graf meegegeven als een reisgids. De benaming 'dodenboek' stamt uit de vorige eeuw. De Egyptische titel luidt Spreuken voor het uitgaan overdag. De onderverdeling en de nummering der spreuken werden in 1842 door Richard Lepsius aangebracht. Hij baseerde zich op één grote papyrus. Maar er bestonden verschillende dodenboekpapyri. Voor iedere dodenboekpapyrus werd uit een grotere collectie teksten geput. Veel spreuken spreuken zijn gebaseerd op de 'Piramiden-teksten' die rond 2500 v.C. op de graven der farao's waren aangebracht en de sarcofaagteksten uit 2100 - 1600 v.C. Deze laatste groep was niet meer uitsluitend voor koningen bestemd, maar had een breder publiek gevonden. Het geloof in de wederopstanding in het eeuwig leven was inmiddels algemeen verpreid. In het begin van het Nieuwe Rijk (rond 1550 v.C.) voegden de priesters van Thebe aan de dikwijls ontoegankelijke teksten titels, verklaringen en naschriften toe. In deze vorm bleven de spreuken bewaard. Het dodenboek bevat geheime, esoterische kennis van de verlossing en opstanding die bij de mysteriën mondeling werden overgeleverd. "Het mythische drama rond Osiris, dat zich vroeger eenmaal in de kosmos afspeelde, speelt zich eschatologisch nu in de eeuwigheid af. Aldus wordt het boek van de dode in het leven tot het boek van de levende in de dood." Het Egyptische dodenboek wordt ook wel 'het boek van Toth' genoemd. Toth - de eigenlijke auteur van de spreuken - is de goddelijke intelligentie die de magische woorden sprak waardoor de wereld zijn aanvang nam. Toth spreekt in het dodenboek tot de overledene opdat door de macht van zijn woord de ziel voor eeuwig en altijd zal ademen en zijn vorm nieuw gemaakt zal worden. De ziel wordt goddelijk gemaakt en zal vertoeven onder de zielen der goden. Toth, griffier en archivaris, tekent de daden en gedachten van mensen op en weegt ze. "Hij vertegenwoordigt dezelfde mythische kracht als Hermes bij de Grieken en het is waarschijnlijk dat ook Hermes Trismegistos, de driewerf grote Hermes, een andere benaming voor hem is. Zijn hoofd is dat van een ibis, de vogel die in de mythe de doder is van de vliegende slangen, die uit de woestijn Egypte bedreigen." Wat waren nu de geheime magische woorden die de Egyptenaren met zich meenamen in het graf? Welke gevaren dreigden er onderweg en hoe kon men ze bezweren? De door de priesters toegevoegde verklarende titels geven een indruk. Zo is er een spreuk 'om het dodenrijk binnen te gaan en te verlaten'. Een andere spreuk dient 'om het westen binnen te gaan en weer uit te komen', weer een andere is voor 'het naar buiten komen van iemand bij dag tegen zijn vijanden, vanuit het dodenrijk'. Er zijn spreuken 'om de grot te openen', 'om de slang te verjagen', 'om niet te verrotten in het dodenrijk', 'om te ontkomen aan het bloedbad dat wordt aangericht in Heracleopolis', 'om af te weren de slang die de ezel verslindt' of 'om niet de slachtzaal van de god binnen te gaan'. De gevaren en mogelijkheden in het dodenrijk worden heel concreet voorgesteld en bij elke situatie bestaan passende woorden 'om niet ondersteboven te lopen in het dodenrijk', 'om te veranderen in een goddelijke valk', 'om te veranderen in Ptah', 'om brood te eten, bier te drinken, definitief verlost te zijn', of 'om een levende in Heliopolis te zijn'. Brood en bier; mijn afschuw is mijn afschuw Wat zal men eten, en wat zal men zeker niet eten in het dodenrijk? De Egyptenaren beschikten over een krachtig eigensoortig reinheidsconcept waarbij vooral urine en uitwerpelen voor zeer onrein werden gehouden. Er waren spreuken om 'geen uitwerpselen te hoeven eten' en 'geen urine te drinken'. De doden eten brood en drinken bier. 'Mijn afschuw is mijn afschuw! Ik zal niet eten wat mijn afschuw is; mijn afschuw, dat zijn de uitwerpselen, en ik zal er niet van eten; het drek zal niet afdalen in mijn buik, ik zal het niet met mijn handen aanraken, ik zal er niet met mijn sandalen intrappen. 'Waarvan zul je leven', zeggen de goden, 'in die plaats waar je heengebracht bent?' 'Ik zal leven van deze zeven maaltijden, waarvan er drie worden gebracht door Horus en vier door Thot.' 'En waar heb je toestemming om te eten?', zeggen zij, de goden, tot mij. 'Ik zal eten onder de sycamore-boom van Hathor, mijn meesteresse, en ik heb de resten van het voedsel gegeven aan haar dansmeisjes. Mijn velden zijn mij toegewezen in Boesiris en mijn boomgaarden in Heliopolis, want ik leef van broden van witte tarwe en mijn bier is van rode gerst; en men heeft mij gegeven mijn ouders, mijn vader en mijn moeder. O poortwachter van degene die zijn land uitperst, doe open voor mij, opdat ik ruimte krijg, opdat ik mij vestig in de plaats die mij behaagt.' 'Ik ben de gehoornde stier, de leidsman van de hemel, meester van de hemelopgangen, de Grote Verkenner die in een vlam oprijst, die de tijdsperioden van de Aoeroe vaststelt; aan mij is de baan van de Lichtgevende gegeven. Mijn afschuw is mijn afschuw; ik zal geen uitwerpselen eten, ik zal geen urine drinken, ik zal niet onderstebovenlopen. Ik ben bezitter van de voedselporties in Helioplis: mijn maaltijden zijn in de hemel bij Re, mijn maaltijden zijn op aarde bij Geb; het zijn de nacht- en de dagbark die ze mij brengen vanuit de woning van de grote god in Helioplis en ik verkwik mijn ingewanden wanneer ik in de hemelbark van het Westen naar het Oosten vaar. Ik eet van hetgeen zij eten, ik leef van hetgeen waarvan zij leven; Ik heb de broden gegeten in het vertrek van de heer der offers.' Brood en bier worden het meest genoemd. "Ik leef van en beschik over brood ... Ik beschik erover en eet ervan onder de takken van de terpentijnboom van Hathor, mijn meesteresse, de schepster van voedsel, schepster van brood, van bier en van de offeranden in Heliopolis." Er is een 'Spreuk om te veranderen in Ptah; brood te eten, bier te drinken, definitief verlost te zijn, een levende in Heliopolis te zijn'. Eigenlijk zal alles in het dodenrijk zijn net zoals het in gewone aardse leven was en de dode ('NN') zal, net als op aarde, ook schalen vlees tot zijn beschikking hebben. 'Woorden gesproken door NN wanneer hij het godengezelschap aanbidt in het dubbele Veld der Gelukzaligen': "Heil u, heren van proviand! Ik ben in goede staat gekomen naar uw velden om voedsel te ontvangen; maak dat ik de grote god nader en dat ik voedseloffers ontvang die zijn ka voortdurend geeft, bestaande uit brood, bier, vlees en gevogelte." In het 'dubbele Veld der Gelukzaligen' ontvangt Osiris de offerandes, grafoffers van brood, bier, linnen, vlees en gevogelte, 'en alle goede dingen elke dag, neergelegd op het altaar'. Hier beginnen de spreuken van het Veld der Gelukzaligen en de spreuken van het uitgaan bij dag; het dodenrijk ingaan en weer verlaten; zich vestigen in het Rietveld, verblijven in het dubbele Veld der Gelukzaligen, de grote stad meesterese van wind; daar machtig zijn, zalig zijn, werken, oogsten, eten, drinken, copuleren, alles doen wat men gewoon is op aarde te doen ... Hij doet er alles wat gewoonlijk wordt gedaan op het Vlammeneiland, zonder dat er iets slechts in haar is. Ik leef in Hotep ... Ik ga, ik bewerk het land, ik oogst. ... ik eet er en wandel er rond, ik bewerk er het land en oogst, ik copuleer daar en rust er uit, ik ben triomfantelijk als Hotep, ik plant er voort en wandel er rond, ik peddel in zijn kanalen om zijn steden te bereiken, en Hotep is bij mij; mijn horens zijn puntig ... Ik ben in u gekomen, om de overvloed aan voedsel te schatten en rijkelijk eten te brengen; want ik ben deze stier, enig en verheven, van lapis-lazuli; de heer van het veld, stier der goden; Sothis spreekt tot mij op zijn tijd ... Ik ben in u gekomen om mijn eten te nemen en schalen vlees tot mijn beschikking te hebben, en opdat mij gegeven worde het waterwild van Sjoe en degenen die mijn ka volgen. Pythagoras en Egyptische priesters Men heeft gewezen op de mogelijke invloed die het dodenboek op de pythagoreeërs en de (neo)platonici heeft uitgeoefend. Zij waren dikwijls vegetariërs. "Het is veelzeggend dat grote denkers en mystici als Pythagoras, Jamblichus, Socrates, Plato, Hyppocrates, Mozes, Apollonius en anderen, inzichten uit de oude boeken van Egypte hebben geput." Volgens Herodotus (440 v.C.) zouden de Egyptenaren en andere Noord-Afrikaanse volkeren geen rundvlees, soms ook geen varkensvlees hebben gegeten: Thus from Egypt as far as Lake Tritonis Libya is inhabited by wandering tribes, whose drink is milk and their food the flesh of animals. Cow's flesh, however, none of these tribes ever taste, but abstain from it for the same reason as the Egyptians, neither do they any of them breed swine. Even at Cyrene, the women think it wrong to eat the flesh of the cow, honouring in this Isis, the Egyptian goddess, whom they worship both with fasts and festivals. The Barcaean women abstain, not from cow's flesh only, but also from the flesh of swine. Pythagoras, de eerste bekende vegetariër uit de oudheid, zou als jongeman naar Egypte zijn gereisd om zich te verdiepen in de Egyptische offerrituelen. De magische riten waren geheim en Pythagoras was bij de Egyptische priesters aanvankelijk niet welkom. Spencer baseert zich op Isocrates: "Only after he had submitted to harsh tests was he admitted by the priests at Diospolis, and he had to observe with scrupulous care all of their taboos. Many of these demand abstention from certain foods, but the Egyptian priests were also particular about not wearing any clothing that derived from animals. Wool was banned, even as a shroud to be buried in; their clothes were made from linen and their sandals from papyrus. Pythagoras would have learnt the rites of purificiation, geometry and the rites of Osiris." De vraag is dus of het pythagorisch vegetarisme uit Egypte afkomstig is. Net als Pythagoras aten de Egyptische priesters geen bonen. Herodotus schrijft: "Bonen verbouwen de Egyptenaren vrijwel niet en die er dan nog zijn, worden noch rauw noch gekookt gegeten en priesters kunnen zelfs de aanblik ervan niet verdragen, want ze beschouwen ze als onreine groente" (1987:98). Darby, Ghalioungui en Grivetti, auteurs van Food: The Gift of Osiris (1976), hebben hiervoor een praktische verklaring: "A priest's dignity could suffer if he were to fart in the midst of holy ritual" (geciteerd naar Spencer). Deze verklaring valt wel enigszins te rijmen met de afschuw voor uitwerpselen ("mijn afschuw is mijn afschuw"). Anderzijds zouden bonen volgens Spencer toch juist weer een zeer heilige connotatie kunnen hebben gehad en om die reden niet gegeten mogen zijn. Erg overtuigend zijn deze speculaties allemaal niet. Het is zelfs de vraag of de 'bonen' van de Egyptische priesters wel dezelfde bonen waren die Pythagoras niet at, zoals Spencer zelf aangeeft. Overigens waren de Egyptische priesters die Herodotus tijdens zijn reizen ontmoette (dus minstens 1000 jaar na de dodenboekpapyri) beslist geen vegetariërs. Ze aten weliswaar geen vis maar wel grote hoeveelheden vlees en voor het overige waren ze uitermate zindelijk ingesteld: "Ze drinken uit bronzen bekers, die ze elke dag uitspoelen ... Ze dragen uitsluitend pas gewassen linnen kleren en daarop letten ze heel bijzonder. Ze snijden hun geslachtsdelen vanwege de zindelijkheid, want aan zindelijkheid hechten ze groter gewicht dan aan uiterlijke bekoorlijkheid. De priesters scheren om de andere dag hun gehele lichaam om te voorkomen dat ze luizen of ander ongedierte kunnen hebben bij het verrichten van heilige handelingen. De priesters dragen slechts één linnen kledingstuk en schoeisel van papyros; andere kleding of schoeisel mogen ze niet gebruiken. Ze wassen zich elke dag twee maal met koud water en ook twee maal elke nacht. Verder hebben ze - men kan wel zeggen - ontelbare plichten te vervullen. Aan de andere kant genieten ze ook niet weinig voorrechten: ze behoeven niets uit eigen zak te betalen of uit te geven, maar er wordt voor hen heilig brood gebakken en ieder van hen krijgt krijgt elke dag een grote hoeveelheid runder- en ganzevlees en ook uit druiven geperste wijn, maar vis mogen ze niet eten" (Herodotus 1987:98). Een eensluidende verklaring voor het eventuele 'vegetarisme' van (sommige) Egyptische priesters ontbreekt. In het dodenboek worden in elk geval dierlijke en plantaardige offers gebracht en de doden zullen kunnen beschikken over vleesschalen, net als in het gewone leven. Toen de Perzen Egypte binnenvielen werd Pythagoras als gevangene meegevoerd naar Babylonië waar hij opnieuw veel belangstelling toonde voor de plaatselijke rituele gebruiken. Alleen al hierom is het moeilijk uit te maken wat Pythagoras van de Egyptische priesters kan hebben overgenomen en wat van de Perzen. De invloed van Voor-Azië op de Griekse beschaving was veel groter dan die van de Egyptische oudheid (Cohen en Sprey 1960). Wat het dodenboek betreft kan men slechts wijzen op zeer algemene overeenkomsten ten aanzien van ideeën over de ziel en het leven na de dood. De Egyptenaren geloofden in de mogelijkheid van een tweede geboorte na de dood. Echter, deze wedergeboorte was voor de Egyptenaren een eenmalige en onomkeerbare gebeurtenis terwijl Pythagoras de leer van de zielsverhuizing opvatte als een eindeloze cyclus van wedergeboorten van het ene lichaam in het andere waarbij de ziel beurtelings menselijke en dierlijke gedaantes aannam. Dierennamen Door de kracht van Toth's magische woord was de wereld ontstaan. De Egyptenaren zagen die scheppingskracht weerspiegeld in de overeenkomst tussen mens en dier. Vandaar dat de dieren - of misschien beter: de dierennamen - zo'n belangrijke rol vervullen in de dodenspreuken. "De Egyptenaren verhoogden het dier in en door de mens, daarmee erkennende dat het dier steeds een diendende plaats zou innemen. Alle dieren die in het Egyptische dodenboek een functie vervullen, verzinnebeelden menselijke faculteiten die in een universeel systeem zijn opgenomen", zeggen de inleiders bij het dodenboek. Men kende een bijzondere symbolische functie toe aan bepaalde dieren. Zo was de slang die ieder jaar haar huid afwerpt, het symbool van vernieuwing, zinnebeeld van onsterfelijkheid en wedergeboorte. Uit haar kwam de 'verhoogde slang' als dienaar te voorschijn. Vandaar dat de slang in de voorstellingen twee benen had: ze ging opgericht. 'Slang van wijsheid' was de nieuwe naam die bij de wedergeboorte werd verleend. De krokodil had een duidelijke negatieve én positieve betekenis: symbool van een moeizame strijd op weg naar het licht. Enerzijds verheft de krokodil zich uit het slijk en ligt met zijn bovenlijf in de zon. Anderzijds blijft het achterlijf in de modder slepen. Zo symboliseerde de krokodil de lagere natuur waaruit zich de hogere natuur kan ontwikkelen. Kjeilen ontkent dit metaforische of symbolische karakter van de dierennamen: "Gods were connected to natural phenomenons, or animals. This is part of the immanence of the gods in nature. Seldom were the representations of a gods qualities, thought of as metaphorical. The animal is itself carrying a religious importance, and often the worship of animals could be very direct. This belief survived through all stages of ancient Egyptian religion. The respect for animals is central in ancient Egyptian traditions." Maar ook in zijn beschrijving vallen het dier en zijn religieuze betekenis volledig samen. In de dieren van het dodenboek kan men moeilijk levende, unieke wezens zien, veeleer een soort allegorische figuren, ja, hun namen lijken tekens. Zie de 'Spreuk om de krokodil af te weren die gekomen is om iemand zijn magische kracht te ontnemen in het dodenrijk': Achteruit, krokodil van het Oosten, die leeft van degenene die hun afval eten. Hetgeen jij verafschuwt is in mijn buik. Ik ben rondgegaan, ik ben Osiris. Achteruit, krokodil die in het Oosten is! Er is een slang in mijn buik. Ik zal niet aan jou worden uitgeleverd, jouw vuurgloed zal mij niet overmeesteren! Achteruit, krokodil van het Zuiden, die leeft van uitwerpselen van wiens bek brnadend is! Hetgeen jij verafschuwt is in mijn buik (etc.) De dieren waren niet belangrijk om wat zij waren (om wat wij in dieren zien): levende biologische wezens die pijn kunnen voelen en zich verzetten tegen hun slachting, maar om de functie die zij innamen in het priesterlijk systeem. Aan de koe en de stier werden heilige betekenissen toegekend. 'O Stier van het Westen', zegt Thot tot de koning van de eeuwigheid, 'ik ben de goddelijkste der beschermgoden. Ik heb voor u gestreden. Ik ben een van deze goden van de rechtbank die Osiris hebben laten triomferen over zijn vijanden, op de dag van het oordeel; ik behoor tot uw volgelingen, Osiris ... De koe, verbonden met de moedergodin Hathor, voedde de aarde met haar melk. Rond Apis, de heilige stier, ontstond in Memfis ca. 2750 v.C. een vruchtbaarheidcultus. Kalveren, koeien en stieren mochten worden geofferd en gegeten. Maar wanneer een stier Apis zou kunnen zijn, dan was het verboden en zeer riskant om hem te slachten en te offeren. Men bedacht regels om deze eventualiteit te voorkomen. Apis was een zwarte stier met op zijn voorhoofd een witte plek in de figuur van een arend en onder zijn tong een kever. Alle offerdieren werden zorgvuldig geïnspecteerd. "Plutarch notes how reddish-brown catlle were sacrificed, but even they were carefully inspected too - if the animal had one black or white hair it could not be sacrificed", aldus Spencer. "Apis was the holy bull or bull god of Memphis. Any bull found bearing a white triangle on its forehead and otherwise totally black, was considered to be the personification of Apis. Priest derived omens from his behavior. The bull was not allowed to live past 25 years and upon reaching this age it was drowned and a new bull was sought. If it died before that time, it was buried with much ceremony at Sakkarah, south of Cairo. The apis cult was later closely connected with the god Ptah, but was also widespread among the Greeks and Romans." De Egyptenaren vereerden veel goden. Goden konden alles zijn, voorwerpen, planten, dieren, natuurkrachten als de zon, maan of aarde: "alles waarin men macht onderkende, welke boven die van de mens stond" (Cohen & Sprey 1960). Sommige goden hadden slechts plaatselijk betekenis en waren verbonden met een belangrijke stad, zoals de zonnegod Re, gelijkgesteld met Atoem, de god van Heliopolis. De goden werden soms onderling gecombineerd en verschillende goden konden dezelfde functie hebben. Tot een vast systeem is het nooit gekomen. Apis zou mogelijk samenvallen met Osiris (Spencer), die de grond had leren bewerken. En zo kan men de dierenverering en bepaalde 'vegetarische' taboes misschien in verband brengen met de landbouwrevolutie. Dergelijke verbanden heeft men ook opgemerkt in de andere oude beschavingen bij Zarathustra, Hesiodus en Orpheus. Misschien kan men - heel in het algemeen - zeggen dat deze culturen een voedingsbodem waren voor de eerste vegetarische beweging van Pythagoras. Bronnen -Cohen & Sprey (1960) -Het Egyptische dodenboek (1992) -Herodotus (1994-1998); Herodotus (1987) -Kjeilen (1996-97) -Spencer (1993) menukaart hesiodus voorouders |