ROALD DAHL
hemelpoort





24 april 2000

menukaart
kousbroek
isaac bashevis singer



Als baby wordt Lexington, wees geworden, door zijn tante Glosspan uit New York meegenomen naar Virginia waar hij opgroeit in een huisje op een helling in de Blue Ridge Mountains. Hier brengt hij zijn jeugd door in volkomen afzondering. Hij gaat zelfs niet naar school. Zijn tante onderwijst hem. Behalve tante Glosspan, kent hij slechts de kippen en hun koeien Daisy, Snowdrop en Lily. Tante is een overtuigd vegetariër en zij leert Lexington vegetarisch koken. Het is afschuwelijk wreed om dieren te doden voor voedsel, zegt ze, en vlees is ongezond bovendien. Lexington blijkt over een groot culinair talent te bezitten en hij bedenkt duizenden overheerlijke vegetarische recepten. Wanneer hij zeventien jaar oud is, sterft tante Glosspan. Lexington begraaft haar achter de koestal. Te voet trekt hij naar New York om tantes laatste wil te voltrekken. Van de erfenis van een half miljoen dollar, zo wil tante het, zal hij onbekommerd het onderzoek kunnen voltooien voor zijn vegetarisch kookboek. De naïeve jongeling laat zich door de notaris, een schurftig mannetje met doodsbleke wangen en een enorme vuurrode neus, zijn geld afhandig maken. Van de erfenis houdt Lexington na 'aftrek' van alle door de notaris gemaakte onkosten slechts enkele duizenden dollars over. Verheugd over zijn nieuwe rijkdom, bedankt onze held de notaris hartelijk en vertrekt. Hij komt dan terecht in een morsig restaurant in de Bronx. Hier proeft Lexington voor het eerst van zijn leven vlees, een stuk fricandeau. Extatisch om de volkomen nieuwe smaak en nieuwsgierig naar de geheimen van dit verrukkelijk onbekende recept besluit hij een bezoek af te leggen aan de vleesconservenfabriek. Op het fabrieksterrein in de Bronx aangekomen hoeft hij slechts de borden te volgen: BEZOEKERS ALTIJD WELKOM, DEZE KANT OP VOOR RONDLEIDING en zo naar de WACHTKAMER BEZOEKERS komt. Wanneer het zijn beurt is, leidt een gids hem binnen in een ruimte binnen waar varkens worden aangehaakt. Lexington geeft zijn ogen de kost. Hij ziet hoe mannen met rubberlaarzen kettingen vastmaken aan de poten van de varkens die daarna op hun kop worden weggevoerd aan een lopende band. Dan ...


Op dat ogenblik kwam er, terwijl Lexington met zijn hoofd omhoog het laatste varken stond na te kijken, achter hem een man met ruberlaarzen aangeslopen, die het ene uiteinde van een ketting om de linkerenkel van de jongeman bevestigde en het andere uiteinde vasthaakte aan de lopende band ... 'Stop' riep hij. 'Zet de band stop! Mijn been zit vast!'
Maar niemand scheen hem te horen, en vijf seconden later werd het onfortuinlijke jongmens met een ruk opgetild en verticaal door het open dak van de keet omhooggetrokken, ondersteboven hangend aan zijn ene enkel en spartelend als een vis.
'Help' schreeuwde hij. 'Help! Er is een verschrikkelijke fout gemaakt! Zet de machines stop. Ik wil eraf!'
De gids verwijderde zijn sigaar uit zijn mond en keek sereen omhoog naar het snel opstijgende jongmens, maar hij zei niets. De mannen met de rubberlaarzen waren alweer op weg naar buiten om de volgende lading varkens te halen.
'Red me toch!' riep onze held. ... Maar hij was inmiddels al vlak bij de bovenste verdieping van het gebouw, waar de lopende band als een slang omkrulde en door een groot gat in de muur, een soort deuropening zonder deur, naar binnen verdween - en daar werd hij op de drempel opgewacht door een figuur die een geel rubber voorschoot vol donkere vlekken droeg en die een sprekende gelijkenis vertoonde met de Heilige Petrus bij de Poort des Hemels, en dat was de slachter.
Lexington zag hem alleen maar ondersteboven en bovendien maar heel even, maar desondanks vielen de volmaakt vredige en goedaardige uitdrukking op het gezicht van de man, de vrolijke schittering in zijn ogen, het weemoedige lachtje, de kuiltjes in zijn wangen hem direct op en door dat alles kreeg hij weer hoop.
'Hallo,' zei de slachter met een glimlach.
'Vlug! Red me!' riep onze held uit.
'Met alle genoegen,' zei de slachter, en terwijl hij met zijn linkerhand voorzichtig Lexingtons oor beetpake, hief hij de rechter op en sneed met een mes behendig de halsader van de knaap open.
De band liep door en Lexington gleed verder. Alles stond nog steeds op zijn kop en het bloed stroomde uit zijn keel, maar hij kon nog wel wat zien, en hij kreeg een wazige indruk van een enorm lange zaal met een gigantische ketel dampend water aan het andere uiteinde, en van donkere gedaantes die door de stoom ten dele aan het oog werden onttrokken, en die om de ketel heen dansten en met lange stokken zwaaiden. De lopende band scheen vlak boven de ketel langs te lopen en de varkens schenen een voor een in het kokende water te vallen en het was net alsof de voorpoten van een van de varkens in lange witte handschoenen waren gehuld.
Plotseling kreeg onze held ontzettende slaap, maar toch duurde het nog even voordat zijn gezonde, sterke hart de laatste druppel bloed uit zijn lichaam had weggepompt en hij het leven op deze o zo verrukkelijke aarde vaarwel zei, en het tijdelijke met het eeuwige wisselde.



Uit: Roald Dahl, 'Varken'. In: Alle verhalen. Amsterdam, 1998.


menukaart
kousbroek
isaac bashevis singer