QUMRAN
esseens? vegetarisch?




20 februari 2000

menukaart
isaac bashevis singer
hitler




      Een man moet geen vee optrekken dat op de dag van de sabbat in het water is gevallen. - Halakhah A-4Q251


Tussen 1947 en 1956 werden in elf grotten nabij Chirbet Qumran de Dode Zee-rollen gevonden. Wat vertellen deze teksten ons over het jodendom, het christendom, de essenen of het vegetarisme? Het volgende is ontleend aan Norman Golbs controversiële boek, Wie schreef de Dode Zee-rollen? (1996).

De teksten van Qumran zijn veel pluriformer dan men aanvankelijk dacht, toen men slechts beschikking had over enkele rollen uit Grot 1. Tijdens de opkomst van de 'qumranologie' dachten de geleerden van het team van Pater de Vaux die het voorrecht genoten om zich met de spectaculaire vondsten bezig te houden, dat de boekrollen waren geschreven door leden van een esseense sekte die in de afzondering van hun 'klooster' de boekrollen hadden vervaardigd. Een van de eerste rollen - De Gedragsregels - bevatte een beschrijving van een sektarische groep waarvan geloof en praktijken leken op die van de essenen. Maar naarmate er uit de andere grotten steeds meer teksten werden gevonden die in de loop van enkele decennia druppelsgewijs werden vertaald en uitgegeven, bleken de rollen een steeds grotere verscheidenheid aan genres en onderwerpen te bevatten, vaak met tegenstrijdige inhoud, zonder dat er nu onmiddellijk sprake was van sektarisme of heterodoxie. Het is daarom onwaarschijnlijk al dit diverse materiaal afkomstig kan zijn van een kleine, betrekkelijk homogene sekte.

De rollen zijn volgens Golb dan ook helemaal niet esseens. Ze zijn waarschijnlijk afkomstig van diverse joodse groeperingen uit Jeruzalem. De boekrollen werden door de joden van Jeruzalem in 70 na Christus inderhaast verborgen in Qumran uit angst voor de totale vernietiging van hun heilige stad en geschriften door de Romeinen in datzelfde jaar. De honderden teksten en fragmenten weerspiegelen de algehele geestelijke crisis van de laatste paar eeuwen, het tijdsbestek van de Romeinse overheersing, een crisistijdperk waarin ook het christendom ontstond. Ondanks een aantal parallellen in thematiek, terminologie of optiek, staan de rollen niet in direct 'organisch verband' met de vroege christenen. Daarvoor zijn de verschillen met de christelijke teksten te opvallend. Er werden in Qumran geen christelijke teksten gevonden. Slechts in algemene zin kan men zeggen dat het christendom uit hetzelfde culturele klimaat is ontstaan waarin ook andere joodse groeperingen actief waren. Van de bezorgheid van deze 'intertestamentaire' joodse groeperingen en hun soms felle onderlinge twisten, geven de rollen van Qumran ons nu voor het eerst een beeld.

Voor ons onderwerp - het vegetarisme - is het van belang dat de rollen van Qumran niet (zonder meer) met de vredelievende essenen in direct verband staan - als Golb tenminste gelijk heeft.





IN 74 n.C. schreef Plinius de Oude in het voorwoord van zijn Naturalis Historia hoe aan de westkant van de Dode Zee 'eenzelvige' essenen woonden die "uitzonderlijker zijn dan alle andere stammen in de wereld, aangezien zij geen vrouwen hebben en alle seksuele geneugten afgezworen hebben, geen geld kennen en alleen de palmbomen als gezelschap kiezen". De essenen zouden volgens sommige modere theorieën vegetariërs, of tenminste semi-vegetariërs zijn geweest en, maar dit lijkt nu onzeker, in verband staan met Qumran (vergelijk bijv. Barkas 1975, Spencer 1993, Wauters 1996 en Louter 1997).

Ongeacht de vraag of de theorie van Golb juist is of niet, kan men moeilijk zeggen dat de rollen 'vegetarisch' zijn. Hoewel uit sommige van de ongelijksoortige teksten soms een beeld naar voren komt van een zich vergeestelijkend jodendom, was dit jodendom over de hele linie nog altijd veel te traditioneel om de dierenofferpraktijken ter discussie te stellen, zoals de essenen schijnen te hebben gedaan. Golb: "Het is ... belangrijk om vast te stellen dat nergens in de rollen een openlijke veroordeling van de offercultus zelf gevonden kan worden ... Priesters zijn centrale personen in het Damascusdocument en de Gedragsregels, hoewel zij in het laatste boek geen offers uitvoeren. De auteurs van de andere rollen, zoals de Tempelrol en de Lofzangen voor de offerande op de sabbat beschouwden de offers duidelijk als onmisbaar. Geen van de rollen en dus geen van de groepen die zij vertegenwoordigen schijnen er voorstander van te zijn geweest de tempel of de cultus af te schaffen. Toch schijnt dit precies te zijn wat het Nieuwe Testament bepleit in passages zoals Handelingen 7:48-50. In feite, volgens de traditie van het Evangelie, was het Jezus' oppositie tegen de tempel die de priesters deed besluiten hem te doden. Zelfs in het eschatologische Jeruzalem, volgens Openbaring 21:22, zou er geen tempel zijn, want 'de almachtige God en het Lam (Jezus) zijn haar tempel'. Het rabbijns jodendom daarentegen stelde zich de uiteindelijke of laatste herinstelling van de tempel voor in een opnieuw opgebouwd Jeruzalem; en met dit doel voor ogen, vewerkten de tannaïm (de eerste rabbijnse leraren na de verwoesting van de tempel in 70 n.C.) uitgebreid de rituele wetten van de tempeloffers in de rabbijnse wetgeving. Hoe het ook zij, zowel het eerste christendom als de auteurs van bepaalde rollen zochten naar alternatieven voor een offersysteem, om het probleem van de menselijke zondigheid aan te pakken. Een antwoord van de eerste christenen was het plaatsvervangende lijden en sterven van Jezus. De brief aan de Hebreeën zag de dood van jezus als het offer par excellance dat alle andere offers overbodig maakte. Een dergelijk idee is in geen enkele van de bewaard gebleven rollen aanwezig. Maar het idee dat een rechtschapen persoon de zonden van een ander kon wegnemen door zijn eigen lijden, wordt in de Gedragsregels (8:3-4) gevonden, waar staat dat de raad van de yahad (van 'eenheid', 'één-zijn'; waarmee in een aantal Dode Zee-rollen een bepaalde groep reinheid-lievende broeders wordt aangeduid die sommige rollen moeten hebben geschreven) onrechtvaardigheid weer goed zou maken door rechtvaardigheid te betrachten en door het lijden van smarten en kwellingen. De Gedragsregels en het Nieuwe Testament hebben beide uit het boek van Jesaja de beeldspraak gehaald van een 'lijdende dienstknecht' (hoofdstukken 52-53). Hij lijdt kwellingen en smart voor de zonden van zijn mensen. Terwijl de Gedragsregels deze passage interpreteerden als een gezamenlijke boetedoening van sommigen voor de zonden van anderen, maakten de eerste christenen hiervan een verwijzing naar de Messias. Het piëtisme van de eerste rabbijnse meesters lijkt te zijn ontwikkeld als een leefbaar alternatief antwoord op het fundamentele probleem." Tot zover Golb.

Eisenman & Wise (1993) publiceerden vertalingen en interpretaties van 50 'sleutelfragmenten' van de Dode Zee-rollen. Zij schrijven: "Het discussiëren over de wet was een belangrijk element in het joodse leven ten tijde van de rollen, en onenigheid over de wet vormde een hoofdfactor bij het ontstaan van groeperingen en sekten. De discussies kwamen voort uit de behoefte om de geboden van God toe te passen en waren noodzakelijk omdat de eisen van de bijbel niet altijd volledig of geheel duidelijk waren. Daarmee deed interpretatie haar intrede, en dus onenigheid. Hoewel het om onbelangrijke punten lijkt te gaan, tonen deze geschillen hoe de mensen erop uit waren om God te gehoorzamen. Zelfs aan de geringste bijzonderheden van Zijn verlangens diende men gevolg te geven. Een compromis was niet mogelijk. Dat ging niet met de eisen die God stelde. Zo konden rivaliserende groepen ontstaan rond geschillen over de uitleg van de wet." Om een indruk te geven van de optiek en de problemen waarmee de auteurs van de rollen zich bezighielden, volgt hier een fragment uit deel 2 van de door Eisenman & Wise (1993) vertaalde en geïnterpreteerde Tweede brief over werken van rechtvaardigheid ('4Q 394-398', ofwel 'MMT') over het navolgen van de dierenoffer- en reinheidswetten:

Nu dan, [wat betreft het offeren van g]raan door de [heidenen die ...] en zij ra[k]en het aan ... en maken het on[rein .. Men moet geen] graan van de heidenen [eten] en ook is het niet toegestaan het naar de tem[p]el te brengen. [Wat betreft het zondeoffer] dat wordt gekookt in vaten van [heidens koper] door middel waarvan [zij (de priesters)] het vlees van hun offergaven [onrein maken] en (verder, dat) zij k[ok]en in de voorho[f van de tempel en] hem [(de Tempel) daardoor verontreinigen] met de soep die zij koken - (wij zijn het niet eens met deze praktijken.) Wat betreft offers die door heidenen worden gebracht, [wij zeggen dat zij] (in werkelijkheid) offeren aan de af[god] die hen verleidt; (daarom is het onwettig.) [Verder, wat betreft het dank]offer dat vredeoffe[rs] begeleidt, dat zij op een dag opzij leggen voor de volgende (dag), w[ij menen] dat het graa[noffer] met het vet en het vlees [moet worden ge]geten op de dag dat zij worden ge[of]fe[rd.] Het is de plicht van de priesters te verzekeren dat in deze zaak voorzichtigheid wordt betracht, zodat [de priesters] geen zonde op het volk [zullen] brengen. En ook, wat betreft de reinheid van de koe die reinigt van zonde (dat wil zeggen de Rode Koe): hij die haar slacht en hij die haar verbrandt en hij die haar as verzamelt en hij die [het water] (van reiniging van) zonde sprenkelt - al dezen moeten bij zondsonder[gan]g rein zijn, zodat (alleeen) de reine man op de onreine zal sprenkelen ...

"Vergeleken met die van rabbijnse literatuur zijn de standpunten van de rollen in zake de wet over het algemeen behoudend. De rollen zijn ook betrekkelijk streng en lijken dikwijls priesters te bevoordelen boven leken, tenminste als men aan het esoterische van sommige commentaren voorbijziet. Vergelijk deze strengheid met een verhaal over Jezus in het evangelie van Matteüs. In de context van een strikvraag over een genezing op de sabbat vraagt Jezus zijn toehoorders: 'Wie zou er onder u zijn die één schaap heeft en die, als dit op de sabbat in een put valt, het niet grijpen zal en eruit trekken?' (Matteü 12:11). Kennelijk was het verwachte antwoord: 'Ja, natuurlijk, iedereen zou dat schaap eruithalen.' Maar de schrijver van Een Aangename Geur (Hakalah A) ontkent dit. De sabbat was zo heilig zijn zijn ogen dat men een mens uit ene put mocht redden, maar geen dier. Een dier redden was 'werk', en de bijbel verbood werken op de sabbat", aldus Eisenman & Wise.

Een man moet geen vee optrekken dat op de dat van de sabbat i[n] het water is gevallen. Maar als het een mens is die tijdens de sabat in het water is gevallen, dan zal hij hem zijn matnel toewerpen om hem daarmee uit (het water) op te trekken. - Een aangename geur (Halakhah A-4Q251) (citaat Eisenman & Wise (1993)


Bronnen

-Barkas (1975)
-Golb (1996)
-Eisenman & Wise (1993)
-Louter 1997
-Spencer (1993)
-Wauters (1996)



menukaart
isaac bashevis singer
hitler