RUDY KOUSBROEK
forse verdringingen





19 januari 2000

menukaart
jotie t'hooft
dahl




"Vraag aan een Fransman of hij van vogels houdt en men riskeert een antwoord in de geest van: ja, heerlijk!" De Fransen zien onze dierenliefde, en die van de Engelsen, voor hypocriet aan. "Het ontbreekt hun daarvoor ook niet aan argumenten. Het is onloochenbaar dat er aan de relatie tussen mensen en dieren in onze samenleving troebele kanten zitten. Dieren hebben bij ons zowel de status van beminde vrienden als die van bemind voedsel, van lekkernij, en het is niet te ontkennen dat het terrein waarop de ene status in de andere overgaat het terrein is van forse verdringingen." Aldus Rudy Kousbroek in De aaibaarheidsfactor (1969), een bundel stukjes die eerder in NRC/Handelsblad verschenen.

Dat er tussen landen grote verschillen bestaan ten aanzien van dieren, blijkt uit het aantal vegetariërs per land en de oprichtingsdata van de vegetarische verenigingen. In Engeland werd in 1847 de eerste vegetarische vereniging opgericht, en in 1854 had het tijdschrift The Vegetarian Messenger een oplage van 21.000. Amerika volgde met een vegetarische vereniging in 1850, Duitsland in 1866 en Nederland in 1894. In Italie werd pas in 1952 de eerste vegetarische vereniging opgericht. Er waren in Italië eind jaren zeventig 1500 leden, tegen 2500 in Nederland en 3000 à 4000 in Spanje, aldus Giehl (1979:205-221). Gegevens over Portugal, Griekenland, Frankrijk en de voormalige communistische landen ontbreken in het boek van Giehl.

In het verhaaltje 'Gebraden duiven' vergelijkt Kousbroek de dierenmentaliteit van de Fransen, Aziaten en bewoners van andere Latijnse landen met die van de Engelsen en Nederlanders. "De Fransen zien in veel gevallen een dier als een soort biefstuk op poten ... in menige paardenslagerij in Parijs worden de muren versierd door prenten van ren- en rijpaarden, met veel nadruk op de nobele en edele vorm van eten ... Charcutiers verfraaien hun etalages met realistische verwijzingen naar de oorsprong van hun koopwaar: varkens, liefdevol gebeeldhouwd uit reuzel, varkens die halverwege overgaan in plakken ham, een glas-in-lood afbeelding van een varken dat naar de slachterij wordt gebracht en tranen met tuiten huilt, met het troostend onderschrift: 'Ne pleure pas grosse bête, tu vas chez Noblet'". De Fransen vinden ons sentimenteel en hypocriet. "Het is intussen opnieuw niet te loochenen dat onze grote vriendschap voor het dier niet vrij is van baatzucht, en kan dienen als een alibi voor misantropie." Kousbroek merkt op hoezeer onze relatie tot de dieren cultuur-bepaald is en 'in hoge mate symbolisch'. Kijk maar naar de Walt Disney films. In kindersprookjes is de wolf de boeman. "Met periodieke regelmaat verschijnen er 's winters berichten in de krant over wolven (vergelijk 'Wolf teistert Zeeuws Vlaanderen' -JV) die in een of ander ver land (Griekenland, Turkije, Perzië zijn favorieten) 'uit de bergen' komen en in een dorp een paar kinderen weghalen, of ook volwassenen. Het is opnieuw de moeite waard om te weten dat er al jaren een prijs beschikbaar is voor een authentiek verslag van een dergelijke gebeurtenis. Er bestaan geen geverifieerde rapporten dat ooit een mens door een wolf is opgegeten; het is een mythe, waaruit meer te leren is omtrent onszelf dan omtrent wolven." Dat wij hypocriet zijn, daarin hebben de Fransen niet zonder meer ongelijk, erkent Kousbroek, maar, zo besluit hij, "het een impliceert niet noodzakelijk het ander". De lezer mag uitzoeken wat dat andere dan is.

De aaibaarheidsfactor is het boek van een vader. Er staan prachtige dierentekeningen in. Ze werden gemaakt door Kousbroeks dochter tussen haar vierde en zesde jaar. Op een daarvan beeldt ze zichzelf af met een paardestaart en grote tranen die langs haar wangen naar beneden lopen, treurend om de dood van haar kikkervisjes. Kousbroek constateert een grote interne tegenstrijdigheid in onze cultureel bepaalde relatie tot de dieren. Wij worden volwassen en vergeten gaande het proces misschien dat wij, toen wij jong waren aan onze ouders nog strikt logische vragen stelden. De dierenplaatjesboeken nauwelijks ontgroeid kwam het moment dat wij met een nooit verwoorde schok bij de slager in de rode hompen aan haken de vormen van grote dierenlichamen herkenden. En misschien hebben wij voor het slapen gaan diezelfde avond aan onze ouders de vraag gesteld of ook de dieren naar de hemel gaan. Moeten wij volwassenen eerst weer vader of moeder worden om de authentieke logica van deze kinderobservaties weer tot ons door te laten dringen?


Alle citaten uit: Rudy Kousbroek, De aaibaarheidsfactor, Amsterdam 1991, 10e dr.



menukaart
jotie t'hooft
dahl